Nieuwe vakbeweging moet leden individueel voordeel bieden

Vijf ‘kwartiermakers’, onder wie voormalig staatssecretaris Jetta Kleinsma, bereiden momenteel het oprichtingscongres van De Nieuwe Vakbeweging voor. Ze doen er goed aan een belangrijke les uit het verleden te trekken: succes begint bij individueel voordeel.

In Nederland zijn de vakbonden groot geworden door hun leden veel individuele voordelen te bieden. Hierbij ging het tussen 1900 en 1960 vooral om verzekeringen tegen inkomensverlies door stakingen, werkloosheid, ziekte en een hele trits andere tegenvallers. Een groot deel van de leden was op een of meerdere manieren via de vakbond verzekerd. De verzekeringen vormden voor arbeiders een prikkel om lid te worden van een vakbond, naast ideologische redenen. En zulke prikkels heeft een vakbond hard nodig, aangezien je als niet-lid net zo goed profiteert van de inzet van de vakbond voor bijvoorbeeld hogere lonen of betere werkomstandigheden (het zogenoemde liftersgedrag of free rider gedrag).

Op de lange termijn droeg de ‘sociale vakbondszekerheid’ ertoe bij dat sociale voorzieningen veranderden van lokale en uiteenlopende arrangementen in nationale en uniforme regelingen. De oudste vakbonden waren lokale beroepsverenigingen, zoals de Amsterdamse bond voor drukkers, die als eerste Nederlandse vakbond werd opgericht in 1861. Tijdens de eerste decennia van de twintigste eeuw fuseerden die lokale verenigingen, en met de toenemende verzuiling reorganiseerden ze zich steeds meer naar ideologie. Ze hadden grote landelijke gebouwen en brachten verschillende beroepsgroepen bij elkaar – beroepsgroepen waarvan de belangen niet altijd samen opliepen.

Vakbonden verzekeren ook het privébelang van de werknemer

Tijdens deze fase in de ontwikkeling van sociale zekerheid konden vakbonden beter dan commerciële verzekeraars problemen tackelen zoals antiselectie of adverse selection (een persoon met het grootste risico, bijvoorbeeld de slechtste gezondheid, neemt de meest uitgebreide verzekering) en moreel risico ofwel moral hazard (omdat de verzekering toch wel betaalt, zijn verzekerden roekelozer en maken ze vaker gebruik van een verzekering).

Lokale vakbondafdelingen kenden hun leden namelijk goed. Ze zagen hun leden ook op de werkplaats, tijdens vergaderingen en tijdens bezoeken aan huis, bijvoorbeeld om de contributie te innen. Ze kenden bovendien de arbeidsmarkt goed. En de leden letten op elkaar, omdat het om hun eigen geld ging.

Gaandeweg kregen de overheid en de vakbonden een steeds intiemere relatie. Door de veelvuldige contacten die ze hadden rond het regelen van verzekeringen, gingen het rijk en gemeenten de vakbonden vertrouwen, en omgekeerd. Door werkende modellen te leveren voor verzekeringen op grote schaal – zoals het enige levensvatbare model voor een werkloosheidsverzekering – baanden de vakbonden de weg voor nationale, door de overheid geregelde sociale voorzieningen, zoals de Werkloosheidswet en de Ziektewet.

Dat was zeker goed voor het ideaal waar de vakbeweging voor staat: het beschermen van de werknemer. Maar de ironische consequentie van de verzorgingsstaat was wel dat de vakbonden een deel van hun bestaansrecht verloren. De vooruitgang in sociale wetgeving beroofde de vakbonden van een belangrijk middel om leden te werven: het verzekeren van privébelangen.

Vakbeweging kan niet terug naar vroeger

Naar dat verleden kan men nooit terugkeren. Een terugkeer naar beroepsverenigingen op lokaal niveau lijkt een illusie. De lokale saamhorigheid en sociale controle van de eerste helft van de twintigste eeuw keert niet zo snel terug. Daarbij is de arbeidsmarkt niet meer lokaal, maar steeds meer Europees of zelfs mondiaal. Steeds meer werkgevers zijn multinationals. Ook Nederlandse werknemers zullen steeds meer met het buitenland te maken krijgen, en er soms ook gaan werken. Meer nog dan vroeger is een sterkere internationale samenwerking, te beginnen in Europa, nodig. De Franse journalistenbond kan bijvoorbeeld proberen de krachten bundelen met de Nederlandse NVJ. Al is dat zeker geen gemakkelijke zaak: hoe organiseer je dan bijvoorbeeld de besluitvorming?

Een andere kans biedt het toenemend aantal zelfstandigen; ‘de nieuwe vakbeweging’ zou ook pensioenen en andere voorzieningen voor hen kunnen aanbieden. Overigens heeft FNV Zelfstandigen al enkele verzekeringen voor deze groep ontwikkeld, in samenwerking met grote verzekeraars. Maar daar valt meer ledengroei te behalen. En het gaat om álle zzp’ers, inclusief bijvoorbeeld de zelfstandige schoonmakers. Vakbondslidmaatschap bij zzp’ers is nu nog marginaal: begin 2011 waren 14.000 zzp’ers lid van FNV Zelfstandigen. Dat is nog geen twee procent van het totaal aantal zzp’ers dat toen was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

Wat we wel uit het verleden kunnen leren

Al met al is de individuele belangenbehartiging van vakbondsleden wel iets te veel op de achtergrond geraakt. Mede daardoor werden weinig mensen meer lid en trad vergrijzing op van het ledenbestand, zeker in de meer geschoolde sectoren. Van de achturige werkdag of een goede CAO profiteren immers ook niet-vakbondsleden. Daar komt nog bij de grote variëteit in aangesloten beroepsgroepen, met soms uiteenlopende belangen.

De individuele voordelen die de vakbonden zijn gaan aanbieden - zoals een rechtsbijstandverzekering, reisvoordelen en hulp bij het invullen van belastingpapieren – zijn een stap in de goede richting. Met het aanbieden van meer individuele verzekeringen kunnen zij het gat dekken dat de terugtrekkende verzorgingsstaat maakt.

Maar de nieuwe vakbeweging zou ook andere individuele voordelen kunnen onderzoeken, zoals het aanbieden van gezamenlijk ingekochte goederen en diensten voor vakbondsleden, zoals energie of naschoolse opvang. Die privévoordelen zijn voor mensen een belangrijke reden om lid te worden van een collectief zoals de vakbond.

De weg omhoog van een nieuwe vakbeweging gaat via individuele belangenbehartiging.

Marco H.D van Leeuwen is hoogleraar Historische sociologie aan de Universiteit Utrecht.