De ondernemende burger rukt op, schort het oordeel even op

Ondernemende burgers betreden het alle publieke terreinen. Zij vormen een uitdaging voor lokaal bestuur en lokale democratie, en we kunnen ze beter ‘sociaal ondernemer’ noemen, en niet ‘actief burger’ of ‘vrijwilliger’.  Wat we nodig hebben is een leeromgeving.

 

Is de participatiesamenleving een onbeholpen poging om van bovenaf controle te krijgen op een beweging die zich lange tijd goeddeels buiten het zicht van de overheid voltrekt? Of moeten we het eerder zien als een realiteit die zich aan ons opdringt, doordat ondernemende burgers als sociaal ondernemer vorm en inhoud gaan geven aan de publieke zaak? Wij voelen voor de laatste visie. Een ontwikkeling die naar verwachting gaat leiden tot een ‘vermaatschappelijking’ van het vermarkte maatschappelijk (midden)veld.

Wat ons betreft richten we de focus dan ook op de stormachtige opkomst van ondernemende burgers die nieuwe vormen van productie van zorg, welzijn en re-integratie ontwikkelen. Buiten de gebaande paden, voorbij markt en staat en voorbij de bestaande begrippenkaders. Meer nog, deze ondernemende burgers vormen een uitdaging voor lokaal bestuur en lokale democratie.

De opkomst van ondernemende burgers

Steeds meer burgers betreden het publieke domein met uiteenlopende initiatieven. Deze bestrijken vrijwel alle maatschappelijke terreinen, van zorg tot welzijn, veiligheid, integratie, cultuur en ontwikkelingssamenwerking. Behalve op het sociale richt dit maatschappelijk initiatief (of burgerinitiatief) zich ook op de meer fysiek-maatschappelijke terreinen, van landschapsontwikkeling tot natuurbehoud, van voedselproductie tot energie-opwekking en mobiliteit (Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2011).

Dergelijke initiatieven waren er waarschijnlijk altijd al in meer of mindere mate. Maar de laatste tijd zien we een toename in de waardering voor en betekenis ervan. Vooral op het gebied van stadslandbouw (denk aan Uit je eigen stad), publieke ruimte (denk aan Leeszaal Rotterdam West) en het maken van de stad (denk aan Nieuwe Ateliers Charlois). Maar ook, anders dan het SCP eerder op dit forum suggereerde, op het gebied van zorg (denk aan Doordewijks). Wij zouden dit willen omschrijven als een nieuwe vorm van maatschappelijke productie van publieke waarden, waarin burgers zelf maatschappelijke vraagstukken oppakken. Een vorm van productie die – anders dan in de jaren die achter ons liggen – niet tot stand kwamen na een ‘beschikking’, maar die gemeentelijke besluitvorming afdwingen. Deze nieuwe producenten, een brede verzameling ondernemende burgers en sociaal ondernemers, vormen samen een nieuw (midden)veld.

Wat wij in Rotterdam zien ontstaan, is een spanningsvolle relatie tussen drie werelden: de wereld van de geplande stad van bestuurders en beleidmakers, de alledaagse stad zoals Rotterdammers die (be)leven en tot slot de gedroomde stad zoals (ondernemende) burgers die met hun ‘claim van het goede’ voorstellen en waaraan zij dagelijks gestalte geven met hun maatschappelijke initiatieven. Die claim van het goede gaat om hogere idealen, maar ook om betere (goedkoper, en met meer betrokkenheid van burgers) interventies in het sociale domein. Interventies, die soms andere, responsievere houdingen en faciliterend gedrag of vragen of uitlokken van lokale bestuurders, beleidsmakers en ambtenaren.

Ondernemend burgerschap en de claim van het goede

De ontwikkelingen rond allerlei vormen van sociaal ondernemerschap zijn de laatste jaren snel gegaan. Volgens Bornstein en Davis (2010) zijn we inmiddels toe aan sociaal ondernemerschap 3.0. Aanvankelijk ging de aandacht vooral uit naar sociaal ondernemers als vernieuwende denkers en doeners met een grote maatschappelijke impact: social entrepeneurship 1.0. Vervolgens werd de focus verlegd van de oprichters naar het excellent organiseren van sociaal ondernemerschap (2.0). Bij het huidige social entrepeneurship 3.0 gaat het om burgers die zijn toegerust om als changemakers te denken en handelen. Zij werken krachtig samen met anderen, om maatschappelijke veranderingen te realiseren. De verschillende manieren waarop ondernemende burgers dat vol energie doen, bieden zicht op uiteenlopende vormen van sociaal ondernemerschap.

Dit loopt van sociale ondernemingen die ruimte proberen te scheppen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, via traditionele spelers in het maatschappelijk middenveld  die zichzelf opnieuw uitvinden tot allerhande vormen van ondernemend burgerschap. Deze laatste vorm hebben wij ‘entreprising communities’ genoemd. In hun ondernemendheid tonen zij ons een betere wereld, ze laten zien hoe het anders kan, goedkoper, efficiënter, effectiever en eerlijker. Zij doen met andere woorden een ‘claim van het goede’ en vragen anderen daarin mee te bewegen.

Met ongebreideld enthousiasme en optimisme brengt dit sociaal ondernemerschap de lokale overheid in extase, verwondering of verwarring. Want is het de bedoeling dat ik als ambtenaar die ondernemende burgers een kans ga geven? Maar hoe dan? En waren wij er als ambtenaren niet voor om het publieke en misschien zelfs wel ‘het goede’ te definiëren en uit te voeren?

Een ‘kapitaalkrachtig’ stedelijk middenveld?

Deze ondernemende burgers zijn veelal niet de brave burgers die door de overheid bij allerhande participatiebeleid veelvuldig worden omschreven. Deze Rotterdammers – door Eeva Liukku mooi getypeerd als ‘denkers met opgestroopte mouwen’ (Liukku, 2013) – zijn veel eerder ‘eigenzinnige burgers’. Mensen zoals Bob Richters, Linda Malherbe, Joop Reijngoud en Els de Smet en Rini Biemans. Zij laten zien en horen hoe hun ideale stad eruit zien. Ieder op hun eigen wijze. Het is geen vrijwilligerswerk of burgerschap, maar ondernemerschap voor de publieke zaak. Laten we hen in het kader van de participatiesamenleving dan ook beschouwen als ‘sociaal ondernemer’, en niet als ‘actief burger’ of ‘vrijwilliger’.

We zien hier de contouren ontstaan van een innovatieve sector waarin gewerkt en geëxperimenteerd wordt met principes van de nieuwe burgereconomie. Grotendeels gebaseerd op de beginselen van delen en ruilen en verbinden.  Een veld waarin ondernemende burgers zich van onderop presenteren als publieke dienstverleners. En kunnen deze ‘dienstverleners’ met hun claim van het goede, ons de weg wijzen naar ‘minder overheid, meer samenleving’?

Of het zo’n vaart zal lopen weten we natuurlijk niet. Wat we wel weten, is dat het sociaal ondernemerschap van ondernemende burgers zicht geeft op relaties tussen verschillende – alternatieve - vormen van in te zetten ‘kapitaal’: economisch, sociaal, cultureel, intellectueel en ecologisch. De vraag is niet óf dit kapitaal een rol gaat spelen in het functioneren en de inrichting van het maatschappelijk middenveld, maar hoe?

Naar een stedelijke leeromgeving

Wat we nodig hebben is een stedelijke leeromgeving. Een omgeving waarin we rond de voorlopers van de participatiesamenleving een organiserend en lerend vermogen vormgeven. Niet om ze als ‘best person’ of ‘best practice’ in het zonnetje te zetten, maar als ‘casuïstiek’ om kritisch van te leren.

Enkele jaren geleden beargumenteerden Van der Steen, Dicke, Karré en Van Twist in een stuk getiteld De weg van het geld dat we door onze morele discussie over de wenselijkheid van publieke of private financiering van publieke doelen het zicht verliezen op de praktijk die zich onder onze neus voltrekt. Terwijl de morele discussie zich in diametrele oppositie verliest, bestaan er al lang allerlei hybride vormen. De auteurs pleiten er dan ook voor om het oordeel voorlopig even op te schorten en eerst goed te gaan kijken wat zich in de praktijk voordoet, hier een analytisch begrippenkader voor te ontwikkelen en dan pas een gefundeerd oordeel te vellen.

Eenzelfde houding zou ook moeten gelden voor de discussie over de participatiesamenleving. Als daarmee bedoeld wordt dat nieuwe spelers naast de overheid of de markt publieke waarden gaan realiseren – dat zich met andere woorden een nieuwe productiekracht aan het ontwikkelen is – dan zijn we er niet bij gebaat de discussie in termen van welles/nietes te voeren, maar zullen we een kritisch-empirische bril moeten ontwerpen. In de daaruit volgende discussie komen vervolgens allemaal ongemakkelijke vragen aan de orde, bijvoorbeeld over (rechts)gelijkheid, het vermogen van burgers en overheid om hieraan bij te dragen, of de staat van de (representatieve) democratie. Vragen waar we vervolgens samen een antwoord – in de vorm van gedeelde spelregels – op zullen moeten geven. Maar de antwoorden zijn dan wel gebaseerd op datgene wat zich in de praktijk voltrekt, onder onze neus en onafhankelijk van of we er nu wel of niet wat van vinden.

Maurice Specht is zelfstandig onderzoeker. Erik Sterk en Guido Walraven zijn respectievelijk als associate lector en lector Dynamiek van de Stad verbonden aan InHolland. Dit stuk is gebaseerd op hun recent verschenen boek “Sociaal ondernemerschap in de participatiesamenleving. Van de brave naar de eigenwijze burger”. Uit dit onderzoek is ook een speciaal Rotterdams platform voor sociaal ondernemers voortgekomen: De Makers van Rotterdam.

 

Verwijzingen: