Verkenningscommissie Hoger Sociaal Agogisch onderwijs slaat plank mis

In april 2014 verscheen het advies van de verkenningscommissie Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs onder de titel: Meer van Waarde. Filosoof en hogeschooldocent Klaas Mulder vindt dat de commissie zich te weinig heeft gericht op de 'gekwetsten en de gedeukten'.

De verkenningscommissie Hoger Sociaal Agogisch Onderwijs, onder voorzitterschap van de socioloog Hans Boutellier, adviseert om de hbo bachelor-opleidingen in de sociaal agogische sector te bundelen in drie basisprofielen: integraal sociaal werk, sociaal werk langdurige zorg en sociaal werk in het brede jeugddomein. De profielen dienen een gemeenschappelijk gedeelte bevatten met de focus op kennis (stevig fundament op basis van sociale wetenschappen) en professionele houding. De idee is dat de student zich in de bachelor-opleiding specialiseert in één van de drie basisprofielen en zich in de masterfase verder ontwikkelt tot generalist. Door deze voorgestelde nieuwe opzet van het sociaal en agogisch onderwijs, zouden de Hogere Sociale Studies - de voorgestelde paraplunaam - hoogwaardige sociale professionals afleveren die zich staande weten te houden in een voortdurend veranderend werkveld. Dat gaat dus niet lukken! De verkenningscommissie heeft namelijk op een aantal wezenlijke punten de plank nogal misgeslagen.

Weinig aandacht voor het werkelijke leven

Ten eerste bevestigt het advies van de commissie Boutellier nog maar eens dat er in de netwerken van opdrachtgevers en adviseurs een eigen logica is ontstaan, die nauwelijks nog overeenkomsten vertoont met de alledaagse werkelijkheid van de werkers in de wijken. Op de hobbyzolders van de ‘vrijgestelden’ – een term gemunt door Herman Vuijsje - vindt ongetwijfeld een aangenaam discours plaats over participatie, inclusie en decentralisatie, maar daarbij wordt weinig aandacht besteedt aan de werkelijke levens van klanten en cliënten.
In de bijlage bijvoorbeeld staan weliswaar tabellen over aantallen studenten en hun geprognosticeerde baankansen, maar ze bevat geen empirisch onderbouwde opmerkingen over de problemen die de vers afgestudeerde professionals geacht worden op te lossen: werkloosheid, vergrijzing, psychosociale problematiek, schooluitval, discriminatie. Je kunt je ook afvragen of het label ‘netwerksamenleving’ dat de commissie met groot enthousiasme overal opplakt, wel past bij de realiteit van eenzame ouderen. Met enige overdrijving zou je kunnen zeggen dat agogen juist daar actief behoren te zijn waar de netwerken van mensen te broos blijken om er op te kunnen rekenen.

Ten tweede is het advies van de verkenningscommissie om, geheel volgens de hype, de opkomst van nieuwe aanbieders in het maatschappelijke domein via netwerksturing in goede banen te geleiden, volstrekt onmogelijk. Vrijwilligers van de scouting bijvoorbeeld hebben geen tijd om iemand af te vaardigen naar het ‘sociale wijkteam.’ Bovendien, als ze dat wel zouden kunnen, is het maar helemaal de vraag of ze welkom zijn. Uit het hele land regent het nu al klachten van nieuwe sociale éénpitters omdat ze niet worden uitgenodigd voor beleidsvormende vergaderingen en maar moeilijk in de aanbestedingscarrousel kunnen meedraaien.

Ten derde, door te doen alsof de welzijnssector vooral een gesubsidieerde sector is, gaan de onderzoekers voorbij aan het feit dat de cliënt steeds meer zélf diensten inkoopt en tal van private partijen daarop handig moeten leren inspelen. Ook onze studenten moet dat dus leren! Er is nog leven als het subsidie-infuus allang leeg is.

Traditionele professionals mogen trots zijn op hun bijdrage aan ons welzijn

De commissie gaat er terecht van uit dat de inrichting van het hoger sociaal onderwijs moet vertrekken vanuit de nieuwe politieke realiteit dat gemeenten gaan over jeugd, participatie en langdurige zorg, maar ze adviseert jammer genoeg niet het curriculum zodanig aan te passen dat studenten goed worden voorbereid op de beoogde gevolgen van de decentralisaties. Als gemeenten geacht worden om arbeidsmarktvraagstukken aan welzijn te verbinden, laten de opleidingen dan ook voldoende tijd besteden aan de massale verdringing van lager opgeleiden uit de arbeidsmarkt. Op dit moment is er nauwelijks één banenplan dat werk durft te maken van etniciteit, dus laten we agogen opleiden die niet doen alsof Turks spreken een handicap is.

Natuurlijk heeft de commissie gelijk als zij vaststelt dat ‘de sociale professies werken aan sociale kwaliteit’. Dat roept wel meteen de vraag op hoe je sociale kwaliteit zou moeten definiëren en of je daarvoor in eerste instantie bij de sociale professional moet zijn. Aan Haagse prietpraat over sociale samenhang, inclusiviteit en participatie van burgers heb je niet zoveel als de organisaties van werkgevers en werknemers, die zichzelf met veel ironie als de sociale partners omschrijven, weigeren harde afspraken te maken over het verbeteren van de arbeidskansen voor mensen met een handicap. Moet de sociale makelaar in Overvecht er dan voor zorgen dat het alsnog goed komt met hun participatie? Als het hele onderwijs weigert het Palestijnse conflict op te nemen in de stof voor geschiedenis of aardrijkskunde, moet de jongerenwerker dan de inclusie van al die gekwetste allochtonen gaan bevorderen? Als ons juridisch systeem niet in staat is om mensen die grote bevolkingsgroepen schofferen de mond te spoelen, kan de maatschappelijk werker dan de cohesie herstellen? [1]

Het lijkt me niet nodig om, zoals de verkenningscommissie voorstelt, van een stuk of zes opleidingsprofielen terug te gaan naar drie. Volgens mij gaat het erom elke student zo voor te bereiden dat-ie zowel de niches weet te vinden waar zijn of haar inzet van waarde is. Of dit de beste tijd is voor een dergelijke stelselwijziging vraag ik me overigens af. Misschien hebben de opleidingen inderdaad meer identiteit nodig nu de sector waar ze voor opleiden zichzelf zo slecht op de kaart zet. Maar laten we niet een te grote broek aantrekken. Als school can’t compensate for society, waarom zou het tandeloze monster dat het welzijnswerk is dat dan wel kunnen? Houd toch op! Wij zitten niet in het ’voorveld’ van de samenleving, maar zijn de arenlezers achter de maaiers. Wij mogen de gekwetsten en gedeukten oprapen. Marcel Spierts en Lies Schilder wezen in een eerdere reactie op het advies van de verkenningscommissie al op de waardevolle bijdrage die de traditionele professional aan ons welzijn heeft geleverd. En inderdaad we mogen er trots op zijn, dat we opvang bieden aan mensen die zijn omgevallen. Dat we ontplooiing bieden aan iedereen die gekreukt is door een onderwijssysteem dat doet of je er komt als je kan rekenen en schrijven maar alle andere waarden steeds verder marginaliseert. En we mogen het als een grote kracht zien, dat wij zorgen voor gezelligheid. Want dat is waar gewone mensen naar snakken in de institutionele waanzin van vandaag.

Klaas Mulder is zelfstandig adviseur en docent in het HBO

 

[1]Zie het WRR-rapport over ongelijkheid in Nederland, waarin scherpe uitspraken over de publieke tweeverdiener worden gedaan.

Dit artikel is 1471 keer bekeken.

Reageer

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.