Over decentralisaties en een commissie die maar niet wil kantelen

Recent verscheen het tweede rapport van de Transitiecommissie Sociaal Domein en de reactie daarop van minister Plasterk. Volgens de commissie hebben gemeenten een berg werk verzet, en ze vergeeft ze dat de vernieuwing stagneert. Hoe zorgen we dat het volgende rapport wel over innovatie gaat?

Op de website van de Transitiecommissie Sociaal Domein is de commissie heel duidelijk over de opgave waar ze voor gesteld is:

• Doen we lokaal de goede dingen: bereiken we met elkaar wat we vooraf beoogden (outcome, effecten)?
• Worden kansen lokaal benut?
• Geven we de uitvoerders voldoende ruimte, zijn er belemmeringen waar het kabinet iets mee moet?
• Welke succesfactoren en goede voorbeelden zien we?

Het is goed dat zo’n ingewikkelde procedure als de decentralisaties goed wordt gevolgd door een commissie van wijzen (al is het jammer dat ze er dan maar drie op het netvlies mogen hebben, waarover later meer). En het is goed dat de sector wordt geholpen bij het beoordelen of al die inspanningen leiden tot het bereiken van wat we beoogden.

Helaas kan de commissie in haar Tweede Rapport weinig kwijt over output en effecten. In een toelichting daarop zegt voorzitter Han Noten: ‘Ik leg de nadruk op lijkt, want wij hebben geen volledig beeld. We zijn geen onderzoeksbureau, maar een agenderingscommissie en gaan niet bij iedere gemeente afzonderlijk langs.’

Omdat de commissie geen zicht heeft op de resultaten voor de burger ligt de nadruk in het rapport op de situatie bij de professionele uitvoerder en op de gemeentes die hun diensten inkopen. De commissie stelt vast dat de werkgelegenheid onder druk staat (op onnavolgbare gronden wordt dat gepresenteerd als een ‘tijdelijke dip’ en wordt de toekomst heel rooskleurig voorgesteld, maar dat terzijde) en meent dat er een scholingsopgave is voor uitvoerders èn ambtenaren. Gelukkig heeft minister Plasterk in zijn reactie iets meer aandacht voor de burger als consument van zorg en welzijn.

Laten we eens kijken hoe we deze commissie kunnen helpen om in een volgend rapport wèl te kunnen toetsen of we bereiken wat we met elkaar vooraf beoogden, door nog eens in heel simpele bewoordingen te herhalen ‘wat we beoogden’. Ik gebruik daarbij de termen die ik mijn eerstejaars studenten social work teruggeef als ze me vragen waarom al die taken naar gemeenten moesten.

Werken gemeenten nu meer preventief?

In de eerste plaats hebben we ooit samen de conclusie getrokken dat de verbrokkeling van het sociale domein mede te wijten was aan de verdeling van taken over verschillende bestuurslagen. Dat speelde bij voorbeeld in het jeugdbeleid, waar preventie bij de gemeente lag en zware jeugdzorg bij de provincie. Dat vonden we vooral vervelend omdat we eigenlijk meer aan preventie zouden willen doen. Professionele zorg is vaak ‘te laat en te duur’, schreef de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling eens.

Hieruit kunnen we een belangrijk toetscriterium voor de Transitiecommissie afleiden: gebruiken gemeenten hun mandaat voor een ombuiging van ‘curatief’ naar ‘preventief’? Gemeenten zouden kunnen kiezen voor meer inzet op gezinnen waar nog weinig aan de hand is. Voor meer inzet op het open houden van jongerencentra. Voor het ondersteunen van informele jeugdorganisaties zoals scouting of moskee. Voor het voorkòmen van verkeerde schoolkeuze door voorlichting en coaching. Voor het verbinden van de Lokale Educatieve Agenda aan jeugdwelzijn en brede talentontwikkeling (en niet voornamelijk aan taalachterstand en kunsten). Voor actieve begeleiding van ouders en kinderen in echtscheidingssituaties (zoals in Breda gebeurt). Voor aanwezigheid van schoolmaatschappelijk werk in scholen. En buiten het jeugdbeleid: voor preventie van schulden, het voorkomen van huisuitzetting, de opvang van werklozen, de toegang tot psychosociale ondersteuning.

Ook als de Transitiecommissie nog geen zicht heeft op de output, kan ze in haar onderzoek wel focussen op de vraag of gemeenten beleidskeuzes maken die zicht geven op een omslag van curatief naar preventief werken. Ik vrees dat het palet aan ‘successen’ dan wel eens minder rijk kan zijn dan de lijst van omissies en lacunes. Maar dat geeft vooralsnog niet, dan weten we waar we aan het werk moeten.

Integratie van domeinen

In de tweede plaats dachten we dat lokale overheden gemakkelijker in staat zouden zijn dwarsverbindingen te leggen tussen verschillende beleidsterreinen. Bijvoorbeeld werk en welzijn, of langdurige zorg en educatie. Er zijn gemeenten die nu experimenteren met het samenvoegen van vormen van dagbesteding en sociale werkvoorziening die vroeger soms onder verschillende wethouders, en altijd onder verschillende ministeries vielen.

De commissie kondigt in de aanhef van haar tweede rapport aan extra aandacht aan de Participatiewet te zullen besteden maar doet dat niet. In de brief van de Minister (van Binnenlandse zaken, niet SZ!) wordt het woord helemaal niet genoemd. Hoewel buiten de opdracht van de commissie krijgt de transitie ‘langdurige zorg’ nog een paar woorden, maar Passend Onderwijs (een wet die zulke implicaties voor gemeenten heeft dat we best over de vijfde decentralisatie mogen spreken) wordt noch door de commissie, noch door de minister genoemd.

Misschien moeten we gewoon maar vaststellen dat het een illusie is dat de gemeente ‘over alles’ gaat. Zolang schoolbesturen en het ministerie van OC&W het onderwijs bepalen blijft de integratie met het jeugdbeleid moeilijk. En zolang wetten vooral bedoeld zijn om heel specifieke problemen op te lossen blijft er een grote groep burgers waarvoor weinig of niets geregeld wordt. Niet-uitkeringsgerechtigden zonder ernstige arbeidshandicap blijven onzichtbaar in het gemeentelijke beleid, ook als ze wel iemands ouder, iemands kind of iemands verzorger zijn. Op die zere plek zou de Transitiecommissie in een volgend rapport eens de vinger moeten leggen: houden gemeenten vast aan nietjesintegratie (vijf losse hoofdstukken met een nietje erdoor) of hebben ze echt systemen in ontwikkeling waarmee ze werklozen scholen voor de zorg of ouderenorganisaties belonen voor hun bijdrage aan het jeugdbeleid?

Meer eigen kracht van burgers?

We begonnen aan dit proces omdat we dachten dat een betere inzet van de eigen kracht van burgers meer kwaliteit tegen lagere kosten kan opleveren. Geheel onzinnig was die aanname niet. Maar kan je een commissie van bestuurders en professionals vragen om te onderzoeken of gemeenten echt ruimte maken voor mantelzorgers, vrijwilligersorganisaties en particuliere dienstverleners? Elders op dit forum vindt een interessant debat plaats over de kloof tussen leefwereld en systeemwereld. De Transitiecommissie heeft een bestuurlijke focus (die in het instellingsbesluit is vastgelegd), en zou zich moeten afvragen hoe ze in haar werk recht kan doen aan de logica van gewone mensen: in hoeverre krijgen zij in de door de commissie bezochte gemeenten de ruimte om klant, cliënt, deelnemer, partner, ondernemer of onderzoeker te zijn? Want de vraag of ‘kansen lokaal worden benut’ is niet te beantwoorden als de commissie alleen kijkt naar organisaties die in de gemeentelijke subsidielijst worden genoemd.

Laat de commissie inderdaad in een volgend rapport kijken of ‘we bereiken wat we vooraf beoogden’. Het verplaatsen van mandaten van de ene overheid naar de andere is nooit een doel geweest, maar werd gezien als een noodzakelijk middel voor preventie, integratie en de inzet van eigen kracht van mensen in de samenleving. Gemeenten, professionals en particulier initiatief kunnen de commissie helpen door te vertellen of dat middel werkt, en zo niet, hoe het beter kan. Samen kunnen ze goede èn beroerde voorbeelden te laten zien van de omslag in het sociale domein zodat zelfs deze commissie gaat doen wat we willen: Kantelen.

Klaas Mulder is zelfstandig adviseur en docent in het HBO.