Politieagenten discrimineren omdat ze te veel vrijheid hebben – dat blijkt niet uit onderzoek

Omdat agenten te veel vrijheid hebben om op hun eigen oordeel af te gaan, discrimineert de politie. Dat zegt althans de onlangs gepromoveerde antropoloog Paul Mutsaers in een nieuwe studie. De Tilburgse universitair hoofddocent Hans Siebers vindt die conclusie ongefundeerd.

Het proefschrift van Paul Mutsaers, getiteld A public anthropology of policing: Law enforcement and migrants in the Netherlands, heeft de discussie over discriminatie bij en door de politie weer nieuw leven ingeblazen. Ruim vijf jaar geleden toonde Sinan Çankaya’s proefschrift, Buiten veiliger dan binnen. In- en uitsluiting van etnische minderheden binnen de politieorganisatie, al aan hoe de politie migranten in eigen gelederen discrimineert. De vraag is of Mutsaers met zijn studie nieuwe inzichten biedt en of zijn aanbevelingen opgevolgd zouden moeten worden.

Belangrijkste conclusies blijven ongefundeerd

Mutsaers stelt dat de discriminatie bij de politie verklaard kan worden uit de ontbureaucratisering en de daardoor te grote discretionaire ruimte van agenten. Maar is dat terecht? Hebben agenten werkelijk te veel vrijheid om op hun eigen oordeel af te gaan? En zelf als zouden we aannemen dat die verklaring klopt, is het op grond daarvan dan zinvol om agenten te verplichten om in stopformulieren verantwoording af te leggen over hun besluiten om burgers met bepaalde etnische achtergronden al dan niet staande te houden? En is het dan nuttig, zoals Mutsaers voorstelt, om burgerraden aan te stellen om per gemeente toezicht te houden op het politieoptreden?

Allereerst de verklaring van Mutsaers: zijn boek bevat geen enkele expliciet geformuleerde conclusie. Ook zoek je als lezer tevergeefs naar een probleemstelling, een definitie van de centrale begrippen, een verantwoording van de analyse en een conclusiehoofdstuk. Dat gemis aan wetenschappelijk handwerk maakt het betoog oncontroleerbaar. Het boek behandelt de relevante literatuur over bureaucratie en postbureaucratie zeer selectief en negeert het feit dat de literatuur zijn stelling van ontbureaucratisering niet ondersteunt.

Als zijn conclusie van ontbureaucratisering niet op de literatuur is gebaseerd, dan misschien wel op zijn bevindingen? Dat evenmin. Welke regel of welk protocol heeft de politie de afgelopen decennia buiten werking besteld? Welke procedure is in die periode afgeschaft? Het boek blijft het antwoord schuldig. Mutsaers heeft de werkprocessen en de organisatie van het politiewerk niet onderzocht, dus kan hij over een vermeende ont bureaucratisering van die processen en organisatie op basis van zijn onderzoek geen uitspraken doen. Het zelfde geldt voor de vermeende te grote discretionaire ruimte van agenten. Daar heb je ander onderzoek voor nodig.

Vrijheid van handelen is onvoldoende verklaring voor discriminatie

Maar stel dat Mutsaers gelijk zou hebben dat de discretionaire ruimte te groot is en agenten te veel vrijheid hebben om naar eigen goeddunken te handelen. Waarom gaan ze dan over tot discriminatie? De gegevens laten zien dat ze dat soms wel en soms niet doen, dus is die vrijheid zelf onvoldoende verklaring voor discriminatie. Bovendien, sociaalpsychologische verklaringen als zouden mensen op mechanische wijze stereotyperingen produceren als ze mensen met een andere etnische achtergrond ontmoeten en dat dergelijke cognitieve processen automatisch aan zouden zetten tot discriminatiegedrag zijn alleen gebaseerd op (quasi)experimentele settingen. De betrokken data laten nu juist zien dat die verklaringen in real life helemaal niet kloppen. Helaas vinden we dat niet terug in zijn boek.

Bij gebrek aan conclusies kent het proefschrift van Mutsaers geen aanbevelingen. Dat is consequent, want zonder conclusies is er geen basis voor aanbevelingen. Het gevolg is echter dat de onderbouwing van zijn aanbevelingen aan de Nederlandse politie onduidelijk blijft. Het versterken van bureaucratie met stopformulieren kan net zo goed averechts werken. Al in 2009 heb ik in Openbaar Bestuur (jrg. 19, nr. 2) erop gewezen dat etnische registratie juist de culturalisering van migranten – het identificeren van migranten als mensen met een andere cultuur in plaats van als burgers – in de hand werkt en daarmee voeding geeft aan etnische conflicten. Het is verstandig dat de Tilburgse politie uiteindelijk van de stopformulieren af heeft gezien.

Verder, hoe kan Mutsaers voorstel voor surveillance door burgerraden een antwoord geven op een mogelijk probleem van ontbureaucratisering? Wat zouden dergelijke burgerraden en stopformulieren kunnen betekenen voor de discriminatie van agenten met een migratieachtergrond binnen de politie zelf? Hoe verhouden dergelijke raden zich tot gekozen controleorganen als gemeenteraden en het parlement? Al deze vragen blijven open.

Absurde associaties van professionalisering

Belangrijker nog is het feit dat het boek de mogelijke route naar een oplossing in de vorm van professionalisering afsnijdt. Het boek hanteert professionalisering als een van de centrale begrippen, maar ook dit begrip wordt niet gedefinieerd of geoperationaliseerd en de literatuur erover ontbreekt geheel en al. Het gevolg is dat Mutsaers absurde associaties maakt van professionalisering met bovengenoemde sociaalpsychologische benaderingen en met de invoering van psychotechnieken als managementinstrumenten in de politieorganisatie. Op psychologische leest geschoeide managementbenaderingen, waarbij managers sturen op persoonlijkheidskenmerken van agenten, voeden inderdaad het voortwoekeren van etnische conflicten in het korps, maar dat staat nu juist haaks op elke vorm van professionalisering. Dergelijke denkfouten ontgaan Mutsaers in een poging om, als een schrijver op oorlogspad, alles in een zwart-wit beeld samen te brengen.

De politie heeft het vraagstuk van etnische diversiteit in het korps tot nu toe vooral opgevat in termen van ‘multicultureel vakmanschap’. Daarmee is de focus uitsluitend gericht geweest op de vraag hoe etnische verschillen ingezet kunnen worden om de doelen van de politie zo goed mogelijk te realiseren. Als gevolg daarvan is de aandacht voor vraagstukken van ongelijkheid en discriminatie in het korps vrijwel geheel verdwenen en is het niet meer vanzelfsprekend dat de wet die discriminatie verbiedt in de politieorganisatie zelf nog wordt gehandhaafd.

Dat probleem los je niet met bureaucratische middelen of met meer surveillance door burgerraden op, maar wel met het versterken van de professionaliteit van de agenten in plaats van hun ‘multicultureel vakmanschap’. Professionaliteit beweegt agenten om op een juiste manier met burgers om te gaan. Ook biedt het een gemeenschappelijke identiteit op basis waarvan agenten met verschillende achtergronden elkaar kunnen vinden en kunnen samenwerken. Mutsaers ziet dit alles over het hoofd. Zijn boek vormt een gemiste kans om op basis van professionaliteit de discussie met de politie aan te gaan. Hopelijk krijgen de betrokken data een herkansing.

Hans Siebers is universitair hoofddocent aan Tilburg University, Tilburg School of Humanities, departement Cultuurwetenschappen.

Foto: Roel Wijnants