Na de pensionering neemt het gemiddelde welbevinden van vitale ouderen geleidelijk af tot het moment dat ze zorgbehoevend worden.1 Vanaf dat moment vermindert hun welbevinden sterk. Min of meer parallel aan de verslechtering in welbevinden neemt de deelname aan verschillende activiteiten eerst geleidelijk en daarna versneld af. Deze dalende participatie is een belangrijke oorzaak van de afname in het welbevinden in de vitale fase, maar vooral in de zorgbehoevende fase.2
Gevarieerde deelname bevordert welbevinden
Ons onderzoek laat zien dat als vitale gepensioneerden op verschillende terreinen blijven meedoen in de samenleving dit een langdurig positief effect heeft op hun welbevinden (Van Campen, Iedema & De Haan 2024). Een gevarieerde deelname aan (on)betaald werk, cultuur en sport bevordert het welbevinden voor jaren.
Participatie beschouwen we in brede zin als meedoen aan de samenleving: alle activiteiten die burgers in verbinding met anderen ontplooien. We onderscheiden vier aspecten van brede participatie: 1) werkdeelname omvat vormen en combinaties van betaald en onbetaald werk, zoals een vaste of tijdelijke baan, vrijwilligerswerk en mantelzorg; 2) sociale participatie omvat actieve rollen in het sociale netwerk; 3) culturele participatie omvat deelname aan activiteiten en contacten met andere mensen met als doel persoonlijke ontwikkeling en zingeving; en 4) sportparticipatie omvat naast deelname aan sportactiviteiten ook wandelen, fietsen en tuinieren.
Gepensioneerden die alleen mantelzorg verlenen zien hun welbevinden gemiddeld harder afnemen
Gepensioneerden die alleen mantelzorg verlenen, zien hun welbevinden gemiddeld harder afnemen. Mensen die hun mantelzorg combineren met tijd voor cultuur (kunstbeoefening, cultureel erfgoed, museum- en theaterbezoek, hobby’s, cursussen) en sporten of bewegen (bijvoorbeeld wandelen, fietsen en tuinieren) ervaren op termijn een beter welbevinden.
Causaal effect
Wij keken naar de levenslopen van ruim vijfduizend personen van 55 jaar en ouder over een periode van bijna drie decennia. Daaruit blijkt dat het causale effect loopt van participatie naar welbevinden en niet andersom. Dat betekent dat bevorderen van brede participatie positieve effecten kan hebben op het welbevinden in de daaropvolgende levensjaren.
Het advies is om nieuw beleid te richten op brede participatie
Het verbreden van participatie met meer verschillende sociale, culturele en sportactiviteiten voor en na pensionering heeft een positiever effect op het welbevinden in de latere levensloop dan enkel meer werken en (mantel)zorgen. De resultaten laten zien dat het verengen van participatie tot enkel mantelzorg verlenen een negatief effect heeft op het welbevinden in latere levensjaren.
Advies aan kabinet
Het advies aan het nieuwe kabinet is om nieuw beleid te richten op brede participatie – werken en zorgen, cultuur- en sportdeelname – zodat het welbevinden van vitale ouderen in ons land gemiddeld minder zal afnemen dan bij het huidige beleid, dat zich richt op meer inzet van ouderen als mantelzorgers. Werk aan een sociale en culturele infrastructuur in de buurt die ouderen meer mogelijkheden biedt om hun zorg- en werktaken te combineren met sociale activiteiten op de terreinen van cultuur en bewegen.
Veel gepensioneerden zijn mantelzorger en hebben daardoor geen tijd of energie meer voor andere activiteiten
Op dit moment is het beleid van de overheid om een deel van de zorg en ondersteuning over te laten aan mantelzorgers. Veel gepensioneerden zijn mantelzorger voor hun partner of buurtbewoners, veelal omdat ze de tijd ervoor hebben. Velen hebben daardoor echter geen tijd of energie meer voor andere activiteiten en dat kan een negatief effect hebben op hun welbevinden.
Crétien van Campen, Jurjen Iedema en Jos de Haan zijn als onderzoekers verbonden aan het Sociaal en Cultureel Planbureau en schreven samen het rapport Investeren in vitale ouderen. Een verklaringsmodel van veranderingen in hulpbronnen en participatie op welbevinden in de vergrijzende samenleving (SCP, 2024).
Noten
1. Welbevinden gaat over van betekenis zijn voor anderen, betrokken zijn bij de samenleving, waardering voor jezelf, doelen voor ogen hebben, zin hebben en genieten van het leven. Welbevinden kent drie dimensies: 1) cognitief (bijvoorbeeld tevredenheid met het leven); 2) affectief (bijvoorbeeld ‘leefplezier’, blijdschap) en 3) zingevend (bijvoorbeeld. doelbewust leven, betekenisvolle contacten).
2. In de levensloop zijn vier levensfasen te onderscheiden. Na de eerste jeugdfase van leren en de tweede levensfase van werken begint de derde levensfase op het moment dat een persoon AOW-gerechtigd is of (eerder) met pensioen gaat. De vierde levensfase begint op het moment dat een persoon in de derde levensfase langdurig afhankelijk wordt van anderen bij het verrichten van alledaagse levensverrichtingen (ADL, bijvoorbeeld aankleden en wassen) en eindigt bij het overlijden. De derde levensfase wordt daarom in onderzoek naar veroudering ook wel aangeduid als de 'vitale levensfase' en de vierde de 'zorgbehoevende levensfase'.
Foto: Маргарита Константинова via Pexels.com