De dalende leesvaardigheid van leerlingen in het funderend onderwijs baart al enige tijd ernstige zorgen. De laatste ‘onheilstijding’ dateert uit december 2023 toen de meest recente resultaten van het Programme for International Student Assessment (PISA) werden gepresenteerd. De bevindingen tonen een verdere achteruitgang in de leesvaardigheid van 15-jarigen die zich al sinds 2015 heeft ingezet. Met name onder leerlingen van het vmbo is de meest recente daling het sterkst.
Leesonderwijs is vooral gericht op het doorgronden van de tekststructuur in plaats van op de inhoud
De zorgen over het Nederlandse prestatieniveau in leesvaardigheid hebben inmiddels geleid tot verschillende maatregelen, zoals het leesoffensief van de Raad voor Cultuur en de Onderwijsraad uit 2019 en het Masterplan basisvaardigheden van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit 2022.
Verklaringen voor dalende leesvaardigheid
Hoewel de PISA-studie slechts beschrijvend van aard is, bieden de onderzoeksresultaten stof tot nadenken over het verklaren van de daling in leesvaardigheid. Het ligt voor de hand dat meerdere factoren een rol spelen. Zo wordt gesuggereerd dat veel leerlingen tegenwoordig moeite hebben met verdiepend lezen. Het leesonderwijs in Nederland is vooral gericht op het doorgronden van de structuur van een tekst in plaats van op de inhoud.
Ook het huidige, lage leesplezier wordt regelmatig genoemd. Een lager leesplezier gaat samen met minder lezen, en minder lezen hangt weer samen met een lagere leesvaardigheid.
Leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, scoren lager op leesvaardigheid
Daarnaast spelen waarschijnlijk bredere, maatschappelijke ontwikkelingen een rol. Zo kan de toename in het gebruik van digitale middelen en sociale media meespelen. Leerlingen lezen op hun telefoon of andere devices vooral korte berichten en worden nauwelijks gestimuleerd langere teksten te lezen. Verder wordt geopperd dat de veranderde leerlingpopulatie, in het bijzonder de gegroeide instroom van migrantenleerlingen, een rol speelt bij de daling in leesvaardigheid.
Het toetsen van de empirische houdbaarheid van de laatstgenoemde verklaring vormt de kern van deze bijdrage. Meer concreet gaat het om de vraag of de taal die thuis door leerlingen wordt gesproken bepalend is voor de daling in leesvaardigheid.
Thuistaal van leerlingen
De thuistaal van leerlingen kan een verklaring vormen voor de afname in leesvaardigheid als aan twee condities wordt voldaan. In de eerste plaats moet blijken dat leerlingen die thuis geen Nederlands spreken, lager scoren op leesvaardigheid. Dit is inderdaad het geval. Uit de PISA-gegevens over de periode 2003-2022 komt naar voren dat leerlingen die thuis Nederlands spreken gemiddeld genomen een score van 509 punten hebben op de toets voor leesvaardigheid tegenover een gemiddelde toetsscore van 437 punten voor leerlingen die thuis een andere taal spreken.
In de tweede plaats moet het aandeel leerlingen dat thuis geen Nederlands spreekt zijn toegenomen. Ook dit is waar. In de periode 2003-2022 is het aandeel leerlingen dat thuis Nederlands spreekt gedaald van 96 procent naar 87 procent (zie tabel 1).
Dit algemene beeld is scherper wanneer wordt gekeken naar het opleidingstype dat leerlingen volgen. Dan blijkt dat vooral onder leerlingen die vmbo of praktijkonderwijs doen het aandeel dat thuis Nederlands spreekt flink is afgenomen: van 94 procent naar 82 procent.
9 procent van de daling in leesvaardigheid kan worden toegeschreven aan rol die de thuistaal speelt
Het contrast is nog groter als een uitsplitsing naar het opleidingsniveau van de ouders wordt gemaakt. Voor leerlingen met ouders die basisonderwijs of (een van de voorlopers van het) vmbo hebben behaald, is het percentage dat thuis Nederlands spreekt drastisch gedaald. In 2003 bedroeg dit percentage 87 procent; in 2022 63 procent. Een afname dus van 24 procentpunten. Ter vergelijking: voor leerlingen die ouders hebben met een diploma in het hbo of wo is de afname in dezelfde periode 8 procentpunten geweest.
Verklaring
Om vervolgens na te gaan of de taal die thuis wordt gesproken daadwerkelijk een verklaring vormt voor de afname in leesvaardigheid, is lineaire regressieanalyse uitgevoerd. Daaruit blijkt dat de geobserveerde afname in leesvaardigheid 63 punten bedraagt (van 527 in 2003 naar 464 in 2022). Wanneer de (toegenomen) kans dat leerlingen thuis geen Nederlands spreken hierin wordt verdisconteerd, dan zou de afname 58 punten zijn geweest.
Dit betekent dat 9 procent van de geconstateerde daling in leesvaardigheid kan worden toegeschreven aan de rol die de thuistaal speelt bij het leesvaardigheidsniveau van leerlingen. Ook als de daling in leesvaardigheid als een lineaire trend wordt weergegeven, dan geldt eenzelfde verklaringskracht. De gemiddelde afname in leesvaardigheid is 3,2 punten per jaar; gecontroleerd voor de taal die thuis wordt gesproken is de voorspelde, jaarlijkse afname 2,9 punten. Opnieuw verklaart de thuistaal daarmee 9 procent van de neerwaartse trend in leesvaardigheid.
Deze percentages verschillen niet noemenswaardig wanneer wordt uitgesplitst naar het opleidingstype dat leerlingen volgen en het opleidingsniveau van hun ouders.
Dat de daling in leesvaardigheid deels samenhangt met de taal die thuis wordt gesproken, krijgt verdere bevestiging in figuur 1. Hierin is te zien dat de leesvaardigheid van leerlingen die thuis geen Nederlands spreken sterker is afgenomen in de periode 2003-2022 dan die van leerlingen waar dit wel het geval is. Omdat de daling in leesvaardigheid groter is voor leerlingen die thuis geen Nederlands spreken en hun aandeel is gestegen in de populatie, is de gemiddelde daling in leesvaardigheid dus versterkt door leerlingen voor wie de thuistaal niet-Nederlands is.
Deze bevinding blijft overeind als rekening wordt gehouden met het opleidingstype dat leerlingen volgen en het opleidingsniveau van hun ouders.
Investeren in NT2-onderwijs
Al met al is maximaal een tiende deel van de afname in leesvaardigheid onder 15-jarigen tot stand gekomen door de toename in het aandeel leerlingen dat thuis geen Nederlands spreekt. Maar zelfs als het aandeel leerlingen dat thuis geen Nederlands spreekt gelijk zou zijn gebleven, dan draagt de thuistaal van leerlingen bij aan de daling in leesvaardigheid, omdat deze sterker is geweest voor degenen die thuis geen Nederlands spreken.
Investeren in goed Nederlands als Tweede Taal (NT2-)onderwijs voor ouders én kinderen is lonend
Dit betekent dat het implementeren van goed leesonderwijs op scholen en het bevorderen van leesplezier niet alleen bijdragen aan het verhogen van de leesvaardigheid van leerlingen. Ook het spreken van Nederlands in de thuissituatie biedt perspectief.
Voor volwassenen die naar ons land migreren is het dus zaak dat zij goed Nederlands leren spreken en lezen. Het zorgt er niet alleen voor dat zij zichzelf weten te redden in de nieuwe samenleving en hun kinderen – door met hen (ook) Nederlands te spreken – vooruit kunnen helpen in het onderwijs, maar ook dat het Nederlandse prestatieniveau in leesvaardigheid verbetert. Investeren in goed Nederlands als Tweede Taal (NT2-)onderwijs voor ouders én kinderen is daarbij lonend. Dit vormt een mooie opdracht voor de nieuwe minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Maarten H.J. Wolbers is hoogleraar Onderzoek van onderwijs aan de Radboud Universiteit.
Foto: cottonbro studio via Pexels.com