De professional en de woelige baren van de jeugdzorg

De regie in de jeugdzorg komt in de handen van het kind. Voor de vaak met dedain behandelde professionals blijft er na de transitie een rol over, maar een voorwaarde daarvoor is dat zij durf tonen en samen met anderen op het kompas van het kind leren varen.

De kleine kapitein woonde bovenop het duin. Niet in een huis, niet in een hut, maar op een boot. De huilende storm, die golven als torenflats had opgeblazen, had de boot vanuit de zee boven op het duin gekwakt. En daar lag hij, muurvast. Wie erin gevaren had, wist niemand. Er was slechts een jongetje uit de kajuit te voorschijn gekropen, een klein jongetje met een grote pet op.

'Wie ben jij' vroegen de mensen in de haven
'De kapitein,' antwoordde het jongetje

Het kind is, nee, moet kapitein zijn

Niet alleen in een kinderboek zou het kind kapitein moeten zijn. Als lid van de Denktank Transformatie Jeugdstelsel (T-Tank), een door het Nederlands Jeugdinstituut geïnitieerd overleg van bestuurders uit de sector, heb ik er voor gepleit om in de jeugdzorg nu eens écht uit te gaan van het kind, diens kracht, verlangen en vooral het vermogen van de omgeving. Op mijn pleidooi volgde steevast de vraag, en wat blijft er dan voor de professional over? Welke rol is er dan nog voor hem of haar weggelegd?

Als de aanstaande transitie van de jeugdzorg volgens plan wordt uitgevoerd, zijn de jongeren en hun omgeving straks de deskundigen en regisseurs van het door hen zelf gewilde ondersteuningstraject, geholpen, waar nodig, door professionals. De nieuwe rol van de professionals wordt die van ondersteuners. Dat is althans de bedoeling, de vraag is echter of de samenleving ze daarvoor wel de benodigde ruimte en waardering geven.

Ik signaleer een toenemend maatschappelijk wantrouwen, dedain zelfs over de expertise en deskundigheid van de professional. Het wordt gezien als noodgreep, als het echt niet anders kan. Het adagium is hoe minder professionals, hoe beter. Gemeenten denken soms wel erg gemakkelijk over het inzetten van ambtenaren en vrijwilligers voor taken die nu nog door professionals worden uitgevoerd.

Waarvoor doen we wat we doen ook al weer?

Professionals en organisaties die zich tegen deze ontwikkeling keren, wordt verweten dat zij vooral hun eigen hachje willen redden. Ondertussen lopen we het risico lopen om cruciale deskundigheid te verliezen. Hoe kun je dat voorkomen? Elk antwoord begint met een kritische reflectie op de professionele waarde tegen de achtergrond van de transitie van de jeugdzorg. Door stil te staan bij de vraag: waarvoor doen we wat we doen ook al weer?

Zowel onder de nieuwe als de oude Jeugdwet moeten de professionals er aan bijdragen dat kinderen zo goed, veilig en gezond mogelijk opgroeien en zich optimaal ontwikkelen. Nieuw is de nadruk op het ‘alledaagse’ ofwel het herstel van de ‘gewone’ opvoeding, zo nodig met behulp van compenserende maatregelen -lees professionele inzet. Ook nieuw is het accent op de eigen kracht. Het versterken van de eigen kracht wordt in de nieuwe Jeugdwet als voorliggend doel, voorwaarde, gezien om het hogere doel van een ‘zo goed, gezond en veilig’ mogelijke ontwikkeling van kinderen en gezinnen te verwerkelijken. Eigen kracht kun je definiëren als het vermogen tot het dragen van eigen verantwoordelijkheid bij belangrijke (levens-)keuzen.

De beleidsmatige vertaling van het concept komt er nu vaak op neer dat mensen aan zichzelf en hun omgeving worden overgelaten. Onder het mom van het versterken van de eigen kracht streven beleidsmakers naar zo weinig mogelijk inzet van professionals: minder in volume en minder in zwaarte. Anders gezegd: in plaats van het ‘versterken van eigen kracht’ wordt ‘minder inzet van professionele ondersteuning’ een op zichzelf staand na te streven doel. In het licht van de bezuinigingsopgave lijkt dat een logische keuze, maar in feite is het een denkfout, met op lange termijn ongewenste gevolgen. Ten eerste kun je betwijfelen, zoals critici als Evelien Tonkens en Jan Willem Duivendak terecht naar voren brengen, of de verwachtingen van de overheid niet veel te hooggespannen zijn als het gaat om eigen kracht van de omgeving. Het is ten tweede maar zeer de vraag of minder professionele ondersteuning leidt tot meer eigen kracht.

Het belangrijkste is dat iedereen dezelfde koers vaart

Het is een enorme operatie, de transitie van de Jeugdzorg, het doel is substantiële verbeteringen voor kinderen en gezinnen. De belangrijkste vraag is: hoe kunnen professionals daar aan bijdragen? Niet door hen te marginaliseren.

Professionals hebben de afgelopen decennia enorm veel deskundigheid opgebouwd. Nu is het zaak dat zij leren op hun praktijkervaringen te reflecteren en kritischer te kijken naar hun waarde voor de transformatieopgave. Te accepteren dat niet alles van evenveel waarde is. Zij moeten durf tonen om zichzelf te kritiseren en om anderen in hun domein toe te laten. Dat zien we nog te weinig.

Een betere samenwerking is een onmisbare voorwaarde voor de vernieuwing en effectiviteit van de (jeugd-) zorg. Het gaat allang niet meer om de individuele waarde van professionals, maar om de ‘gouden combinaties’. In de praktijk blijkt dat menig professional de almaar gewichtigere kunst van het samenwerken (nog) niet onder de knie heeft. Dat komt onder andere doordat de opleidingen tot nu toe te weinig aandacht aan de ontwikkeling van die sociale vaardigheid hebben besteed. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om juist dit aspect in de praktijk te leren, op een co-creatieve wijze, waarbij we voortdurend de inzet en resultaten in de gaten houden. Daar zijn we nog niet goed genoeg in.

Nog belangrijker echter is dat professionals het stuurwiel durven overlaten aan het kind, aan de kleine kapitein. Hij weet precies wat hij wil en wie hij nodig heeft. Of zijn bemanning bestaat uit professionals of leken, is voor hem minder van belang dan dat ze een zelfde koers willen varen.

Erna Hooghiemstra is lector Jeugd, Gezin & Samenleving en coördinator van de Wmo-werkplaats ‘samen de krachten versterken’ bij Avans Hogeschool. Dit artikel is gebaseerd op haar inleiding over transities binnen de jeugdzorg op de Zorgsalon van Tranzo, het wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn van Tilburg University, op 25 september.

 

Foto: Bas Bogers