Opbouwwerk in Nederland moet zichzelf leren her-denken

Decentralisatie, bezuiniging en Participatiewet trekken het vloerkleed onder het opbouwwerk in Nederland vandaan. Of is dat te somber bekeken? De Belgische socioloog Hanne Bastiaensen ziet als ‘buitenstaander’ wel degelijk een toekomst voor het opbouwwerk, mits er ruimte voor twijfel blijft bestaan.

Begin oktober organiseerde #Krachtproef, een nationaal netwerk van opbouwwerkers, een driedaagse bijeenkomst over het Nederlandse opbouwwerk. Uit de boeiende, verhelderende en soms hilarische bijdragen werd één ding duidelijk: het opbouwwerk in Nederland verkeert in crisis.

Daarvoor droegen de sprekers en inleiders drie oorzaken aan: decentralisatie, bezuinigingen en invoering van de Participatiewet. Kort komen deze ontwikkelingen erop neer dat het rijk de verantwoordelijkheid voor welzijn in belangrijke mate overdraagt aan steden en gemeenten, dat die overdracht gepaard gaat met forse bezuinigingen, waarvan met name het traditionele opbouwwerk de dupe is, en dat de Participatiewet mensen verplicht gemeenschapsdienst uit te voeren als tegenprestatie voor een uitkering. Begeleiding van die verplichte corvee – de term vrijwilligerswerk is hier ongepast – komt deels in de plaats van het traditionele opbouwwerk, maar sluit er ook deels op aan. Het is immers altijd al de opdracht van opbouwwerkers geweest om vrijwilligers te ondersteunen, groepsdynamiek te sturen en een inclusieve samenleving te bevorderen. Wat nieuw is, is het verplichtend karakter.

Opbouwwerk naarstig op zoek naar legitimiteit

De drie genoemde ontwikkelingen zetten het opbouwwerk ongelooflijk onder druk en heeft bij deze werksoort een sterke drang doen ontstaan om zijn bestaan te legitimeren. Gek genoeg is die drang niet enkel gericht op regering en gemeentebestuur, maar ook intern, tussen opbouwwerkers onderling. Dat leidt in de eerste plaats tot een karrenvracht aan prachtige verhalen, waarin opbouwwerkers vertellen over gemeenschappen die versterkt worden, over burgers die initiatief nemen en over kwetsbare groepen die ondersteund worden. Verhalen die de meerwaarde van het opbouwwerk aantonen, maar ook het adagium van het 'zelf- doen' onderstrepen. Straks moeten de mensen het vooral zelf klaarspelen. Het opbouwwerk moet hen daarbij ondersteunen, door signalen op te vangen en door mensen te coachen, te begeleiden en los te laten.

Wat burgers zelf doen is altijd beter, zo luidt het ideaal. Vooral op dit punt zijn opbouwwerkers kritisch op elkaar: doen ze niet te veel? Hebben wellicht zij en niet de burgers het initiatief genomen? Hebben zij iets in gang gezet dat misschien ook wel spontaan zou zijn gebeurd, als er geen opbouwwerkers waren? De slinger lijkt door te slaan. Burgerinitiatieven die werken en nuttig zijn voor een wijk zijn waardevol, los van de vraag of het initiatief hiervoor van burgers, opbouwwerkers of gemeentebesturen komt.

Het grote gevaar is dat opbouwwerkers niet meer kritisch naar zichzelf durven kijken, bang om slachtoffer te worden van een beleid dat sterk wil bezuinigen op het opbouwwerk of het takenpakket van de opbouwwerkers drastisch wil veranderen. Ook is er de angst dat de beleidsmakers te veel invloed willen uitoefenen op de inhoud van het opbouwwerk. Hoewel niet elke angst ongegrond is, moet er intern ruimte blijven voor twijfel en kritiek, de inhoudelijke toekomst van het vak is er alleszins bij gebaat.

Met dat laatste komen we bij vraag of het opbouwwerk in Nederland wel verder kan gaan zoals nu of genoopt is tot een her-denken. Laat daar nu ook grote kansen liggen, in de noodzaak tot reflecteren, over wat je als opbouwwerker doet, en over hoe je het zou moeten doen.

Uit twijfel ontstaan de mooiste ideeën

Hoewel opbouwwerkers met beide voeten op de grond en tussen de mensen staan – dat is hun kracht! - mogen zij het momentum tot her-denking van hun vak niet voorbij laten gaan. Zowel de oude rotten als de nieuwelingen dienen stil te staan bij vragen over wat er overboord mag, wat behouden moet blijven en wat het beste werkt, in zijn of haar context, binnen of buiten de gemeente, in de eigen regio, als zelfstandige of in dienstbetrekking. Het is belangrijk om een visie te hebben op waar je als opbouwwerker naartoe wil. Hoe beter je dat weet, hoe minder je voor jezelf en de ander hoeft te legitimeren en hoe meer ruimte er weer kan zijn voor twijfel. ‘Zelfzeker’ twijfelen, zo noemt Raf Janssen het. Waar vertrouwen en visie zijn, is ruimte voor twijfel waaruit de mooiste ideeën ontstaan.

Misschien is het beter om te zeggen dat het opbouwwerk niet zozeer in een crisis verkeert maar op een kruispunt staat. De opbouwwerkers zelf bepalen waar het naartoe gaat. Dat is een voorrecht. ‘Never let a good crisis go to waste’, zei Winston Churchill al.

Hanne Bastiaensen is socioloog en projectleider van de Burgerbegroting in Antwerpen