Het heilige geloof in affectief burgerschap betwist

Nadat koning Willem Alexander zijn geloof in de participatiesamenleving had uitgesproken, is er een stevige discussie losgebarsten over de kracht van ‘affectief burgerschap’. Gaan we toe naar liefdevolle zorg voor elkaar of worden we willoze werktuigen van de staat? De kritische sociologen Imrat Verhoeven en Evelien Tonkens waarschuwen zurig, de burgerkrachtapostelen Nico de Boer en Jos van der Lans worden daar wat droevig van.

Verborgen in een van de vleugels van Hoog Catharijne huist Seats2Meet, een plaats waar de moderne mens werkt, studeert en ontmoet. Op die plek zijn zo’n honderd mensen bij elkaar gekomen om te discussiëren over de participatiesamenleving. Over het plezier en de pijn van (moeten) meedoen. Het debat over affectief burgerschap, georganiseerd door Verdiwel (vereniging van welzijnsdirecteuren) en het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, wordt geopend door de socioloog Imrat Verhoeven, een van de auteurs van het boek De affectieve burger; hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid.

Gevaren van affectief burgerschap

Verhoeven is driekwart jaar na dato nog steeds verbaasd over de ophef die de opmerkingen over de participatiesamenleving in de Troonrede hebben veroorzaakt. ‘Wat koning Willem Alexander namens de regering zei, was helemaal niet nieuw, want de staat probeert al twintig jaar burgers te activeren. Bijvoorbeeld door de ontvangers van een bijstandsuitkering snel aan een baan of opleiding te helpen, door vrouwen te stimuleren werk te zoeken en door wijkbewoners te motiveren om zich in te zetten voor de verbetering van hun woonomgeving.’ De koninklijke oproep is volgens Verhoeven niet meer dan een volgende stap in een publieke moraal die erop neerkomt dat we meer voor onszelf en voor de ander moeten zorgen.

Affectief burgerschap gaat volgens Verhoeven over het intieme en lokale, en minder over het afstandelijke en nationale, zoals voorheen met de grote regelingen. ‘Waar het in de verzorgingsstaat draait om belangenbehartiging, gaat het bij affectief burgerschap er vooral om dat je om anderen geeft. Dat vraagt nadrukkelijk om de inzet van burgers in plaats van de herverdeling van de oude verzorgingsstaat.’ Voor Verhoeven is de grote vraag hoe de overheid en de instellingen met de burgerinitiatieven zullen omgaan. ‘Die vraag is des te prangender met de grote decentralisaties op komst en de bezuinigingen die daarmee gepaard gaan.’

Evelien Tonkens: 'Vrijwilligerswerk is kwetsbaar kapitaal'

Misschien daarom wel ziet hoogleraar actief burgerschap Evelien Tonkens affectief burgerschap - ook wel participatiesamenleving of doe-democratie genoemd - als een zoektocht naar nieuwe verhoudingen tussen burgers, overheid en markt. ‘Die zoektocht is al enige tijd gaande, en is leuk en spannend maar niet van gevaar ontbloot.’ Volgens Tonkens (‘ik klink nu een beetje zuur, maar iemand moet het doen’) zijn de gevaren het resultaat van ‘onvoldoende reflectie op het supergrote experiment dat we nu aan uitvoeren zijn.’

Het grootste gevaar dat Tonkens ontwaart, is de instrumentalisering van het vrijwilligerswerk. ‘Zo van: “we hebben een probleem maar o we hebben gelukkig vrijwilligers om het op te lossen”.’ Ze waarschuwt dat vrijwilligerswerk kwetsbaar kapitaal is, dat prudent gebruik veronderstelt. Op het verplichten van mensen in de bijstand om vrijwilligerswerk te doen is principieel niks aan te merken, ‘mits het mensen op termijn een betaalde baan oplevert, als vrijwilligers in de bijstand echter vakken moeten gaan vullen die anders leeg blijven, dan is sprake van horigheid’. Een ander gevaar is volgens Tonkens dat er steeds meer van vrijwilligers wordt geëist. ‘Doordat de lat telkens een stuk hoger wordt gelegd, vallen mensen die al op heel veel manieren in hun leven zijn afgewezen, die misschien in de bijstand zitten en eindelijk de moed hadden verzameld om zich ergens te melden om iets te doen, weer buiten de boot. Denkt u dat deze mensen zich daarna nog ergens voor aanmelden?’

Armoedige, eenzijdige en zurige observaties van sociologen

Dan is het tijd voor een opgewekt tegengeluid. Publicist en ‘burgerkrachtapostel’ Nico de Boer verzucht cynisch dat hij ‘diep onder de indruk’ is van het betoog van Verhoeven en Tonkens over affectief burgerschap. ‘Vandaag maar ook eerder in hun boeken wijzen ze ons haarfijn op wat er allemaal mis kan gaan: de risico’s voor de kwetsbare burgers, de gevaren van kaalslag in het sociale domein, de grenzen aan de inzet van vrijwilligers en mantelzorgers en de manipulaties en machinaties van de overheid. Het is allemaal heel erg waar wat ze zeggen, maar toch word ik er ontzettend droevig van. Mijn treurnis over hun verhaal staat in scherp contrast met de ervaring die ik had bij het lezen van de studie The Cultures of the Economic Crisis van de Manuel Castells. Ook de Spaanse socioloog laat zien wat er mis is in de samenleving, maar, en dat maakt me blij en optimistisch, hij heeft tegelijkertijd oog voor de opleving van de oude idealen. Tegen Castells verhaal afgezet, zijn de observaties Tonkens en Verhoeven armoedig, eenzijdig en zurig. Hun vizier is vooral scherp gesteld op datgene wat de staat met ons doet (etatisme) en veel minder op de autonome ontwikkeling van wat burgers willen. Door hun nadruk op pijn en barrières, beperkingen en dwang ontnemen de auteurs het zicht op het ware karakter van de fase waarin de verzorgingsstaat zich nu bevindt.’

Jos van der Lans: 'Maak burgers eigenaar van hun eigen problemen'

Het verbaast niet dat ook collega-burgerkrachtapostel Jos van der Lans vooral positief is over affectief burgerschap. Voor hem is burgerkracht de kern van een geheel andere oriëntatie en organisatie van de samenleving en staat ze aan basis van nieuwe verhoudingen. ‘In het huidige tijdperk is geen plaats meer voor de klassieke, verticaal geordende verzorgingsstaat. Affectief burgerschap effent de weg voor nieuwe institutionele arrangementen en horizontale verhoudingen tussen burgers en overheid en tussen burgers onderling. Voorwaarde is wel dat burgers eigenaar worden van hun eigen problemen en zelf oplossingen kunnen aandragen.’

Verhoeven vindt dat Van der Lans en De Boer bijna op het naïeve af hun pijlen richten op de verzorgingsstaat. ‘Als het aan beide heren ligt, gaan we lekker allerlei dingen ontkokeren, maar het paradoxale – en daar hebben ze kennelijk geen oog voor - is dat daardoor weer nieuwe kokers ontstaan. En wat voor vormen van toezicht moeten we straks weer organiseren om ervoor te zorgen dat de affectieve burger doet wat hij geacht wordt te doen? Nog niet zo lang geleden meenden we met zijn allen dat we van alles aan de markt konden overlaten en dat daardoor de overheid als vanzelf kleiner zou worden. Het tegendeel is waar gebleken. Hebben we straks ook weer toezichthouders nodig die toezien op hun collega-toezichthouders enzovoorts?’

De kunst om uit de greep van de bureaucratie te blijven

Van der Lans erkent dat het de grote kunst voor burgerinitiatieven is om aan de dreigende wurggreep van de bureaucratie te ontsnappen. Bij Leeszaal Rotterdam West zijn ze daar tot nu toe redelijk in geslaagd, aldus Maurice Specht, een van de initiatiefnemers van het veelgeprezen burgerinitiatief in de Rotterdamse achterstandswijk het Oude Westen. ‘We hebben de leeszaal opgezet als een plek waar mensen kunnen leren, delen, ontmoeten en (voor)lezen. Dat hebben we gedaan zonder hulp van de gemeente. Bewust, want anders moet je je richten naar allerlei regeltjes en beleidsdoelstellingen.’ Het is stoer om het zelf te doen, maar hoe doe je dat en wat heb je daarvoor nodig? Specht: ‘Om een initiatief als de Leeszaal meer dan sympathiek en “leuk” te laten zijn, heb je vakmanschap nodig. Professionele vaardigheden die je niet per se van een welzijnsprofessional hoeft te leren. Van een conductrice die al vele jaren op de tram zat, hebben we geleerd met moeilijke jongetjes om te gaan. We laten ze binnen maar alleen als ze zich gedragen zoals wij willen dat ze doen.’

Vlnr: Imrat Verhoeven, Evelien Tonkens, Nico de Boer en Jos van der Lans.

‘Maar wat doen jullie dan met een jongetje dat zegt dat hij zich niet kan gedragen? Sturen jullie hem dan de straat weer op?’, klinkt het uit de zaal. Specht antwoordt met een anekdote die pijnlijk klinkt voor sociale professionals. ‘In het begin van ons project hebben we contact gezocht met het jongerenwerk en heel eerlijk gezegd, dat hebben we als een ware bezoeking ervaren. We belden het jongerenwerk op en vertelden ze dat de jongens die zij zochten na schooltijd bij ons zaten. We nodigden ze nadrukkelijk uit om langs te komen. Het antwoord van jongerenwerk was kafkaësk : “we kunnen niet naar de Leeszaal komen want als er dan wat gebeurt elders in de wijk, dan zijn we er daar niet”. We snapten helemaal niets van deze logica.’

Frans Huissen van de Vrijwilligerscentrale in Aalsmeer raakt geïnspireerd door het verhaal van Specht, dat hem doet denken aan de kraakbeweging uit de jaren tachtig. ‘In de praktijk van alledag zie je dat mensen er zin in hebben om voor elkaar te zorgen. Het enige dat de samenleving hoeft te doen, is putten uit een misschien wel onuitputtelijke bron.’

De Utrechtse lector Lia van Doorn waarschuwt daarop voor te gemakkelijke heiligverklaring van de vrijwilliger. ‘Bij de voedselbanken zijn veel vrijwilligers met heel veel enthousiasme aan de slag. Dat is zeer te prijzen, maar als die vrijwilligers studenten van mij zouden zijn, zou ik een hartig woordje met ze willen spreken. Sommige vrijwilligers bij de voedselbanken zijn namelijk heel sterk normerend in hun gedrag. Zij vinden er wat van dat mensen wel roken maar geen geld hebben om eten voor hun kinderen te kopen. Verder houden ze nauwelijks rekening met de privacy van de gebruikers van de voedselbank. Aan de koffietafel wordt lustig geroddeld over Piet, Ahmed of Consuela. Verder is er de kwestie van wederkerigheid: mensen die zich bij de voedselbank melden, hebben wat nodig. Ze ontmoeten daar vrijwilligers die goed willen doen. Soms willen de bezoekers wat terug doen. De vrijwilligers geven vaak aan dat ze dat verwarrend vinden, de situatie wordt dan onduidelijk. Zij zijn immers de weldoeners.’

Hoop, geloof, maar ook scepsis zijn kenmerkend voor het debat over affectief burgerschap, zo als wel vaker over dit thema. Met aan de ene kant publicisten en sociale ondernemers met een ‘heilig’ geloof in affectief burgerschap, en aan de andere kant de kritische wetenschappers die vrezen voor een al te gemakkelijk en instrumenteel beroep op de vrijwilliger. De vraag of die laatste positie als zuur of als voorzichtig bestempeld moet worden, zal ongetwijfeld nog vaker punt van discussie zijn.

Tekst: Jan van Dam, redacteur Socialevraagstukken.nl. Foto's McSiers.