Zelforganisatie is een inspirerend ideaal maar heeft ook een prijs, en daar kunnen we maar beter eerlijk over zijn, zegt de nieuwe hoogleraar samenlevingsopbouw, Justus Uitermark.
Hij is 34 jaar en sinds 1 mei buitengewoon hoogleraar samenlevingsopbouw bij de Gradus Hendrik Leerstoel aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Justus Uitermark is socioloog, al acht jaar redacteur van het tijdschrift TSS, en een origineel, eigengereid denker. Twee jaar geleden promoveerde hij cum laude op de machtsverhoudingen in de Nederlandse integratiepolitiek. De kritische vragen van de promotiecommissie pareerde hij welhaast soeverein. Dit jaar komt van dat proefschrift een publieksversie uit, Dynamics of power in Dutch integration politics. From accommodation to confrontation.
Niet het enige boek dit jaar trouwens, want vorige maand verscheen van hem – met drie andere redacteuren – al Power to the people!, een bundel waarin het populisme wordt ontleed. Later dit jaar publiceert hij als redacteur van TSS het jaarboek Wat werkt nu werkelijk?, over de praktijk en politiek van evidence based werken. En er verschijnt dit jaar nog een themanummer van een internationaal tijdschrift over steden en sociale bewegingen.
En dan beantwoord je nog steeds je e-mail per ommegaande. Blijft dit de norm?
Uitermark: ‘E-mail meteen beantwoorden doe ik omdat je anders dingen laat liggen, vaak omdat ze ingewikkeld of vervelend zijn, met als gevolg dat je weer tijd verliest door herinneringsmailtjes. Ik los het liever meteen op. En die publicaties: dit jaar is een oogstjaar van dingen waaraan ik jarenlang heb gewerkt. Over een paar jaar hoop ik dat weer te hebben als resultaat van de dingen die ik nu in gang zet.’
Je publiceerde een paar maanden geleden ook een doorwrocht sociologisch artikel over de internetbeweging Anonymous. Wat interesseert een hoogleraar samenlevingsopbouw daaraan?
‘Online community’s zijn een nieuwe vorm van gemeenschapsvorming. De leerstoel heeft het opbouwwerk verbreed naar samenlevingsopbouw, en dat neem ik serieus. En dus ben ik geïnteresseerd in alle vormen waarop de samenleving is georganiseerd, en niet alleen die waarbij professionals zijn betrokken. Op het internet zie je ontwikkelingen die onwaarschijnlijk interessant en inspirerend zijn voor steden, bijvoorbeeld hoe zelforganisatie werkt. Het is fascinerend en spectaculair hoe Anonymous, een beweging van anonieme vrijwilligers zonder centrale coördinatie, websites van bedrijven als Mastercard, Visa en PayPal platlegde.’
‘De vraag hoe dat soort grootschalige mobilisaties tot stand komen zonder centrale coördinatie, is niet alleen sociologisch interessant. Dit soort initiatieven herbergt ook een politieke belofte: buiten de staat en de markt om ontstaat er een beweging. In het geval van Wikipedia komt daar ook nog eens een hoogwaardige dienst uit. Het is echt ongelofelijk om te zien hoe miljoenen gebruikers samenwerken aan een ongekend groot en telkens geactualiseerd reservoir van kennis. Alle reden om te onderzoeken wat daar precies gebeurt. Ik wil dat als hoogleraar graag gaan doen. Daarbij wil ik ver buiten de sociale sector kijken en ook bijvoorbeeld nagaan wat natuurkundigen of complexiteitstheoretici schrijven over zelforganisatie.’
Is zelforganisatie een inspirerend ideaal?
‘Zeker, en ik denk dat we ook geen andere keus hebben dan dat mensen steeds meer zelf gaan organiseren. Het voelt beter, authentieker. Ik ben geïnspireerd door Jos van der Lans als hij beschrijft hoe een bibliotheek van een doods uitleenpunt in een multifunctioneel centrum verandert als mensen het zelf gaan organiseren. Maar je moet wel eerlijk zijn over wat er gebeurt als je in plaats van het aanbieden van bibliotheken het aan mensen zelf overlaat: dan zul je er een flink aantal moeten sluiten, omdat zelforganisatie per definitie grillig en ongelijk is. Het raakt mij hoe geruisloos bibliotheken worden gesloten. Ik kom er graag, en zie daar heel veel mensen iets doen wat bij mij een zwakke plek raakt: onderzoek, lezen, met een groepje huiswerk maken – dat vind ik mooi. En als ik dan moet kiezen tussen één bibliotheek die gerund wordt door bewoners of tien die door de staat worden gefinancierd, dan kies ik zonder twijfel voor het laatste. Ik denk dat we ons niet meer realiseren hoeveel de samenleving te danken heeft aan publieke voorzieningen en dat zelforganisatie daar niet aan zal kunnen tippen.’
‘Ook waar het wel lukt, is zelforganisatie vaak kwetsbaar of problematisch. Ten eerste is het al snel een bepaald kliekje van mensen die naar elkaar toe trekken. Zelforganisatie leidt – dat weten we ook uit de literatuur – vaak tot segregatie. Waar wel een diverse groep mensen actief is, is er grote kans op spanningen binnen die groep. Ten tweede vereist zelforganisatie de vrijwillige inzet van competente en sociale mensen. Die mensen hebben alleen ook werk en een gezin, dus er is een grote kans dat ze er op een gegeven moment mee stoppen, waardoor de continuïteit in het geding is. Dat is een probleem als het gaat om cruciale voorzieningen voor bijvoorbeeld ouderen of kinderen. Ten derde geldt voor elke vorm van zelforganisatie dat mensen graag werk doen dat ze leuk of belangrijk vinden maar minder voelen voor de rotklussen, terwijl dergelijke klussen wel deel uitmaken van elk initiatief dat iets voorstelt.’
Dat zijn nogal wat kanttekeningen. Begin je niet te vroeg te nuanceren? We zijn net begonnen.
‘Maar wie zijn er begonnen? Zelforganisatie, burgerkracht en participatie zijn trefwoorden van beleidsmakers, niet van burgers zelf. Dat zal wel gaan veranderen, want het is duidelijk dat veel dingen verdwijnen als ze niet door burgers zelf worden georganiseerd. Op dat moment, als zelforganisatie niet langer een hobby is van ambtenaren en consultants maar een project is van burgers zelf, zal duidelijk worden hoe moeilijk het is. De oprechte voorstanders van zelforganisatie schieten hun doel voorbij door telkens alleen naar geslaagde voorbeelden te verwijzen. Zelforganisatie is dus zeker een inspirerend ideaal en er zijn ook prachtige voorbeelden. Maar als je er echt op wilt inzetten, moet je erachter komen wanneer het wel lukt en wanneer niet.’
Kan een overheid eigen initiatief van burgers bevorderen?
‘Eigenlijk weten we dat niet goed, want het is niet systematisch onderzocht. Er zijn heel veel mensen die zeggen onderzoek te doen naar zelforganisatie of burgerkracht, maar dat is vaak eerder ongeduldig dan nieuwsgierig van karakter – ze willen gelijk weten hoe het moet en wat de best practices zijn. Ik zou graag systematisch onderzoek doen waarin die vraag naar wat we moeten doen even wordt opgeschort. Ik heb in mijn eerdere onderzoek wel allebei gezien: voorbeelden van perverse effecten en ook van successen. In Rotterdam kregen mensen steun van gemeentelijke diensten als ze zich wilden inzetten voor een leefbare straat. Op een paar plekken was dat een succes, en dat is geen kleinigheid, want het is behóórlijk irritant als er in portieken wordt gepist of als je bang bent voor de jongeren op het plein. Maar ik heb ook gezien hoe opbouwwerkers en andere professionals kunnen bezwijken voor de verleiding om de mensen die ze ondersteunen naar de mond te praten. Ze worden dan bijvoorbeeld assistent van de straatburgemeester of medeorganisatoren van feestjes die voor andere buurtbewoners overlast veroorzaken.’
Wat is belangrijker voor het aanpakken van sociale problemen: vakmanschap of een goede methode?
‘Ik neig naar vakmanschap. Maar: sociale professional zijn is waanzinnig moeilijk, voor de meeste professionals denk ik gewoon te moeilijk. De opleiding schiet tekort, de betaling is onder de maat, er is geen baanzekerheid en ook zijn er nog eens voortdurend bezuinigingen. Als je dan een groep jongeren onder je hoede krijgt die door iedereen is uitgekotst, dan kan het denk ik heel nuttig zijn om gestandaardiseerde methodes te hebben. Dan sta je steviger in je schoenen. Bij mijn studenten heb ik lang gedacht: laat ze zelf maar uitdokteren hoe ze hun scriptie schrijven, ik heb het alleen over de inhoud. Dat ging te vaak fout, en nu zeg ik: dit is de indeling en zo moet het eruitzien, maar laat het weten als je een beter plan hebt. Dat moet tegenover professionals ook de houding zijn.’
Waarmee je een ingewikkeld proces tussen mensen van tactisch manoeuvreren, reflexiviteit, geven en nemen versimpelt tot een standaard…
‘Ik zie het probleem niet. Als je op je opleiding leert wanneer welke groepsprocessen pesten in de hand werken, dan wil je toch dat je leert welke methodiek in welke setting helpt? Als buitenstaander ben ik verbaasd dat er discussies zijn over vakmanschap of methodiek. Een vakman neemt kennis van wat er op zijn terrein is onderzocht.’
Waarom is onderzoek op dit terrein toch zo belangrijk?
‘Er is een duidelijke tendens naar meer straf en toezicht, naar hardvochtigheid. Als je daar alternatieven voor wilt vinden, zal je moeten willen weten of die echt werken. Het beroep op vakmanschap of goede intenties is niet voldoende. We hebben echt onderzoek nodig naar wat er gebeurt. Nu is onderzoek vaak te veel een onderdeel van de sector, geen reflectie erop. Rapporten worden geschreven door en voor de sector; het belangrijkste zijn de aanbevelingen, niet de beschrijvingen en de verklaringen. Er wordt vaak verhullend gesproken over “geweldsincidenten” waar moord wordt bedoeld of “verbeterpunten” waar iets hopeloos is mislukt. Ook de prestaties worden zielloos omschreven – iets wat Tjerk Gualthérie van Weezel al vaker scherp heeft verwoord. Een sector die naar binnen kijkt en met zichzelf bezig is, zal niet gehoord en vertrouwd worden. Dat is uiteindelijk schadelijk, want die sector heeft wel een verantwoordelijkheid bij het eerlijk en prettig houden van de samenleving.’
In 2009 verhuisde je van de Universiteit van Amsterdam naar de Erasmus Universiteit Rotterdam. Bevalt het?
‘Het is een boeiende overgang. Bij sociologie in Amsterdam zitten veel studenten die bij wijze van spreken zo van het Barlaeus Gymnasium komen en voor wie studeren aan de universiteit vanzelfsprekend is. Ik geef in Rotterdam nu veel les aan studenten die overdag werken en ’s avonds een opleiding volgen. Dat is erg interessant: met de voeten in de modder en met de hersens op de universiteit. Voor veel van die studenten is academisch denken een moeilijk proces. Maar het is onwaarschijnlijk leuk. Als volwassenen met een baan en een gezin besluiten nu nog sociologie te gaan studeren omdat ze de wereld beter willen begrijpen, werkt dat enthousiasme heel aanstekelijk.’
Je bent al lang redactielid van TSS. Voor dit blad interviewde je veel denkers: Sophie Body-Gendrot, Randall Collins, James Kennedy, Loïc Wacquant, Tariq Ramadan, James Scott, Gabriël van den Brink, Hans Achterhuis… Naar wie zou de sociale sector wel eens wat meer mogen luisteren?
Zonder nadenken: ‘Randall Collins. Hij begrijpt de wereld het beste – of het nu over verslaving, roken of oorlog gaat. Hij was het minst praktisch van allemaal en totaal niet met beleid bezig, maar verreweg het interessantst. Dat is een belangrijke les: als alles direct tot handelen moet leiden, leidt dat tot blikvernauwing.’
Marcel Ham is hoofdredacteur van TSS en de website socialevraagstukken.nl