Mentoring bij migrantenjongeren is geen kwestie van etniciteit

Bij mentoring ondersteunen vrijwilligers met hun kennis en ervaring jongeren bij hun persoonlijke ontwikkeling. Desondanks zijn migrantenjongeren niet zozeer gebaat bij migrantenmentoren of bij iemand die verstand heeft van een andere cultuur; inleving is veel belangrijker.

De uitkomsten van mentoring bij autochtone jongeren zijn divers: bijvoorbeeld een betere ontwikkeling van sociale en schoolse (cognitieve) vaardigheden, een sterker positief zelfbeeld en een groter sociaal netwerk. Recent onderzoek laat zien dat de effecten bij migrantenjongeren vergelijkbaar zijn. Het contact met de mentor leidt tot positieve effecten op emotioneel welbevinden en cognitieve vaardigheden. Gedurende het traject krijgen de jongeren meer zelfvertrouwen, worden ze tevredener over hun leven en positiever over hun toekomst. Ook blijkt mentoring er bij migrantenjeugd toe te leiden dat ze betere cijfers halen en meer vertrouwen krijgen in het vinden van een geschikte opleiding of stage.

Opvallend is dat mentoring onder de eerste generatie betere resultaten oplevert dan onder de tweede en derde generaties. De ontwikkeling van een sterke identiteit en betere sociale vaardigheden, factoren die van belang zijn om goed te kunnen functioneren in de maatschappij, zijn belangrijke additionele effecten van mentoring onder 1e generatie migrantenjongeren. Mentoring kan in deze groep het contact met de leraren verbeteren, en de vriendenkring vergroten. Juist voor deze generatie is dat belangrijk, omdat ze vaak geen ouders of weinig familieleden hebben om op terug te vallen.

Weinig etnische succesfactoren

Mentoring wordt dus succesvol ingezet om migrantenjongeren vooruit te helpen. De vraag nu is of dit succes te maken heeft met etnisch specifieke factoren. Is de etniciteit van de mentor belangrijk voor het begeleiden van migrantenjeugd of dient hij wellicht over specifieke vaardigheden te beschikken? Het antwoord is kwaliteit. Vooral de kwaliteit van de relatie geldt als een belangrijke graadmeter voor de effectiviteit van het mentortraject. Een van de indicatoren van kwaliteit is identificatie. Die ontstaat wanneer mentor en jongere overeenkomsten ervaren op surface level factoren (bijvoorbeeld geslacht, leeftijd en etniciteit) en/of deep level factoren (zoals interesses, eigenschappen en gedeelde waarden). Surface level factoren lijken vaak in het begin van de relatie van belang en deep level factoren lijken vooral in de loop van het mentortraject belangrijk te worden.

Voor het succes van mentorondersteuning voor migrantenjongeren blijken overeenkomsten op deep level belangrijker dan die op surface level. Tijdens intake- en matchingsgesprekken met mentoren en jongeren is het dus vooral van belang om aandacht te besteden aan overeenkomsten in interesses en waarden. Overeenkomsten op surface level tussen mentor en jongere blijken ook van belang voor de acceptatie van mentoring door de ouders van de jongen of het meisje.  Sommige migrantenmeisjes en hun ouders van Nederlands-Turkse en Nederlands-Marokkaanse komaf geven de voorkeur aan een vrouwelijke mentor.

Voor goede mentorondersteuning is het in de eerste plaats belangrijk dat mentoren gericht zijn op de jongere zelf en niet op hun eigen leeropbrengsten. Ook de sociale en cognitieve vaardigheden van een mentor dragen bij aan een effectief mentortraject. Minder duidelijk is in hoeverre interculturele competenties van belang zijn voor het begeleiden van migrantenjongeren. Uit onderzoek blijkt dat het begeleiden van migrantenjongeren over het algemeen geen andere vaardigheden van mentoren vereist dan voor het begeleiden van autochtone jongeren. Er zijn geen specifieke vaardigheden voor het omgaan met andere culturen nodig. Het gaat vooral om inlevingsvermogen en betrokkenheid op de jongeren; eigenschappen waarop mentoren over het algemeen hoog scoren.

Succes vereist open houding van mentor

Hoewel bovenstaande suggereert dat mentoring zonder methodische aanpassingen even succesvol kan worden ingezet voor migrantenjongeren als autochtone jongeren, moeten we dat enigszins nuanceren. Sensitiviteit van mentoren en projectleiders voor etniciteit doet er wel toe. Uiteraard moeten mentoren een open houding hebben tegenover culturele verschillen om allochtone jongeren succesvol te kunnen begeleiden. En betrokkenheid en inlevingsvermogen worden belangrijker, naarmate de culturele achtergrond van de jongere meer afwijkt van de culturele achtergrond van de mentor.

Interculturele competenties worden belangrijk wanneer een jongere een etnisch-specifieke hulpvraag heeft, bijvoorbeeld wanneer hij of zij een mentor nodig heeft om zich beter thuis te voelen in Nederland, of om te leren om te gaan met interculturele verschillen. Ook de problemen die op de achtergrond spelen, kunnen bij allochtone jongeren anders zijn dan bij autochtone jongeren, zoals taalproblemen onder de eerste generatie en het leven tussen twee culturen voor de tweede generatie. Een mentor die migrantenjongeren begeleidt, moet hier sensitief voor zijn.

Aangezien het bij mentoring om de inzet van vrijwilligers gaat en niet van professionals, is het van belang dat projectleiders bij de selectie en intake van mentoren aandacht besteden aan culturele sensitiviteit. Ervaring en intuïtie van de projectleider zijn hierin belangrijk. Maar objectieve meetinstrumenten zouden projectleiders kunnen helpen succesvoller te zijn bij het werven van mentoren. De ervaringen die hiermee in de professionele hulpverlening zijn opgedaan, kunnen mogelijk vertaald worden naar de mentoringpraktijk. Dat zou zeker  kunnen bijdragen aan het verdere succes van mentoring voor (migranten)jongeren.

Dr. Aafje Dotinga is Programmaleider bij het Instituut voor Integratie en Sociale Weerbaarheid (ISW) van de Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is gebaseerd op het rapport: Mentorprojecten en migrantenjeugd. Effecten en werkzame factoren.