De Nederlandse kiezer heeft op 22 november 2023 van zich laten horen, en de uitkomst is beklemmend. Een groot deel van de Nederlandse bevolking stemde voor radicaal-rechts gedachtegoed. Over de motieven daarvoor valt veel te zeggen: bestaansrecht, vreemdelingenhaat, eenzaamheid. Feit is dat veel macht is komen te liggen bij een autoritaire figuur met een demagogische stijl van politiek bedrijven en een hardvochtig nationalistisch programma. De uitslag is in lijn met een internationale tendens van verrechtsing.
Politieke demagogie
Wilders appelleert nadrukkelijk aan een nostalgisch sentiment: Nederland moet weer van de Nederlanders worden. Het is een standaard kenmerk van populistische agitatoren: Make America great again (Trump), Take back control (Brexit). Een bekend fenomeen, met een al even bekend commentaar erop: het beloven van een terugkeer naar een verleden dat nooit heeft bestaan. Het verlangen naar het verleden is klaarblijkelijk een vruchtbaar sentiment voor politieke demagogie – met migratie als speerpunt.
Kan de politiek aansluiten bij het nostalgische sentiment zonder in vreemdelingenhaat te verzanden?
Toch lijkt het zinvol om de spade wat dieper te steken. Want kennen we niet allemaal een zeker verlangen naar hoe het was, bijvoorbeeld in onze kindertijd? Ook Jan Terlouw heeft het over ‘het touwtje uit de brievenbus’ dat in zijn jeugd nog zo gewoon was. Sterker nog: is er niet een kritisch nostalgisch commentaar mogelijk op de neoliberale koers van het Westen? Kan de politiek aansluiten bij het nostalgische sentiment zonder in vreemdelingenhaat te verzanden?
Retropia
Het moderne tijdperk – zeg maar sinds de Verlichting eind 18e eeuw – stond in het teken van vooruitgang. Altijd door en altijd meer: meer groei, meer ruimte, meer overheersing, meer onderwerping, meer exploitatie. Het westerse model van samenleven is gericht op de toekomst, beter gezegd: op lotsverbetering door vernieuwing. Tot op zekere hoogte was dit succesvol. Westerse landen hebben onmiskenbaar technologische vooruitgang en groeiende welvaart laten zien, in combinatie met het ontstaan van een democratische rechtsstaat.
Maar deze toekomstgerichtheid was ook barbaars: ze maakte veel, heel veel slachtoffers onder andere volkeren en onder andere diersoorten. Het expansieve westerse denken zet zelfs het voortbestaan van de menselijke soort op het spel. We zijn ons er steeds meer van bewust, afgedwongen door een diverse bevolking die westerse landen herinnert aan hun koloniale verleden en door de grillige weersomstandigheden. Het zelfgenoegzame westerse perspectief op vooruitgang staat onder druk. Een betere toekomst is niet meer vanzelfsprekend.
We verlangen utopisch naar hoe het was
Tegen deze achtergrond introduceerde de Pools-Britse socioloog Zygmunt Bauman het begrip ‘retropia’: een utopisch verlangen naar het verleden. Zijn boek met deze titel werd, een week na zijn overlijden, in 2017 gepubliceerd. In de moderniteit lag van oudsher een utopisch motief besloten – het werd al vroeg zichtbaar in Utopia (1516) van Thomas More. Het woord verwijst naar de combinatie van een niet-bestaande (ou-topos) en een gelukkige plaats (eu-topos). Deze werd in de toekomst geprojecteerd. In de 21e eeuw draaide het utopische verlangen 180 graden, van de toekomst naar het verleden. We verlangen utopisch naar hoe het was.
Verkeerde afslagen
De toekomst boezemt schrik in vanwege de toenemende complexiteit van mondiale vraagstukken: het klimaatprobleem, ontembare artificiële intelligentie en geopolitieke verschuivingen. Men spreekt zelfs van een polycrisis, omdat problemen elkaar versterken. Het is moeilijk om een beter leven in de toekomst te projecteren. En we realiseren ons steeds meer dat er in het verleden (in het Westen) verkeerde afslagen zijn genomen en verlangen naar de tijd daarvoor. Maar de meningen over wanneer het misging, verschillen nogal.1
Er zijn heel wat momenten te bedenken met navenante nostalgische gevoelens naar de periode daarvoor. Was het de ontzuiling, het kolonialisme, de naoorlogse migratie, het industriële tijdperk, de Verlichting? Afhankelijk van de politieke positie hebben veel mensen – meer of minder bewust – hun eigen nostalgische afslagpunt in het verleden. De leuze van GroenLinks-PvdA was in die zin interessant: Nederland weer vooruit. Samen kan het. Het woordje ‘weer’ verwijst naar het verleden, maar de leuze als geheel staat in het teken van vooruitgang.
Duidelijk is dat ook bij links het nostalgische sentiment een rol speelt
Of dit een gelukkige keuze was, laat ik in het midden. Duidelijk is wel dat ook bij links het nostalgische sentiment een rol speelt. Het is, met andere woorden, voorwerp van politieke strijd. We kunnen het dus maar beter serieus nemen ‒ als politiek gegeven, maar ook als methodisch element in sociaal werk. In de afgelopen decennia ging er heel wat verloren. Vanuit sociaal oogpunt is de opbouw van de verzorgingsstaat relevant, de periode die voorafging aan de neoliberale afslag die het beleid nam.
Pragmacratie
Voor een goed begrip daarvan gaan we nog iets verder terug, naar de ontzuiling rond 1970. Het verhaal is in vele toonaarden verteld: de naoorlogse babyboom, de technologische ontwikkelingen en de toegenomen welvaart maakten de verzuilde samenleving tot een benauwende structuur, waar alomvattend verzet tegen kwam (provo’s, hippies, Maagdenhuis).
Volgens toenmalig Kamerlid Hein Roethof (eerst VVD, later PvdA) maakten ‘de pil, de auto en de televisie’ een einde aan het verzuilde tijdperk. Aan het einde van de jaren zestig kwam er een enorme energie los, die leidde tot een culturele revolutie.
Niet de levensvisie, maar het resultaat kwam centraal te staan, ook in het sociaal werk
Het leidde aanvankelijk tot een intensivering van de politiek (de studentenbeweging, feminisme, klimaatbewustzijn), maar in de jaren tachtig zette het einde van de levensbeschouwelijke politiek definitief door. Het afwerpen van ‘de ideologische veren’ door Wim Kok, de leider van de PvdA, werd het symbool daarvan. De politiek liet zich steeds meer leiden door bedrijfsmatige criteria. De verzuilde democratische rechtsstaat werd afgelost door een ‘pragmacratie’ – een bestuurlijke vorm zonder veel maatschappelijke visie, geleid door de vraag wat ‘het beste’ is.2
We gingen handelen naar bevind van zaken, langs de lijnen van effectiviteit en efficiëntie. Niet de levensvisie, maar het resultaat kwam centraal te staan: what works – ook in het sociaal werk. Als we nergens meer in geloven, laat het dan in ieder geval klóppen. Het bedrijfsleven leverde het model. We kennen de terminologie: output, throughput en outcome, evidence based, randomized controlled trials, new public management. Het is de taal van een Angelsaksisch geïnspireerd samenlevingsmodel dat naadloos aansloot bij een globaliserende neoliberale markt.
Averechts effect
Vanaf de paarse kabinetten zijn effectiviteit en efficiëntie de bestuurlijke leidraad van BV Nederland. Nutsvoorzieningen werden geprivatiseerd, er kwamen zelfstandige bestuursorganen en de uitvoering werd ‘op afstand geplaatst’. In de 21e eeuw volgde daarbovenop de decentralisering van voorzieningen; ook het sociaal domein ging lokaal in de aanbesteding. Het marktdenken werd omarmd, opdat alles goedkoper én beter zou worden. Alleen de SP verzette zich nadrukkelijk tegen deze ‘uitverkoop’. Er valt nog heel wat af te evalueren aan de beleidskeuzes die toen zijn gemaakt.
De neoliberale pragmacratie perste geleidelijk alle publieke moraal uit het systeem
Wat resteerde, was de angst voor misbruik van voorzieningen, van de mogelijkheid van fraude, van het weglekken van middelen door inefficiëntie. Door de digitalisering werd een uitdijend systeem opgetuigd van verantwoording, controle en screening. Vraag een reguliere zorgmedewerker of politieagent of schooldirecteur naar hun administratieve verplichtingen en de moed zakt je in de schoenen. De neoliberale pragmacratie perste geleidelijk alle publieke moraal uit het systeem en verving het door digitale verantwoordingsplicht.
De collectieve levensbeschouwingen waren afgelost door ogenschijnlijk rationele systeemcriteria (efficiëntie en effectiviteit). Maar in de praktijk werkten ze ondermijnend, door een averechts effect. De organisaties werden onpersoonlijker, administratie verdrong het primaire proces en de fraude leek eerder toe dan af te nemen. De toeslagenaffaire is het uitgelezen voorbeeld. Die begint bij de zogenaamde Bulgarenfraude – het blijkt mogelijk handig gebruik te maken van het opgetuigde systeem. De politieke roep om een strenge aanpak klonk alom.3 Het leidde tot een systeem dat mensen tussen zijn algoritmische raderen vermorzelde.
Neosociale sentimenten
De pragmacratie bleek een relatief succesvolle politiek-morele strategie om na de ontzuiling de verbrokkelende samenleving enigszins bij elkaar te houden. Maar die strategie is uitgewerkt en keert zich tegen zichzelf. De lokale problemen stapelen zich op in een context van een mondiale klimaatcrisis en geopolitieke oorlogszucht. Het Nederlandse ‘pragmatische contract’ holde zichzelf uit door publieke voorzieningen te behandelen als marktkapitaal. En we zien een groeiende ongelijkheid in ‘macht, kennis en inkomen’ (dixit Joop den Uyl)4.
De destijds gevierde liberale vrijheid ontwikkelde zich tot een monster dat ons sociale weefsel heeft verslonden
Tegen die sociaal-economische achtergrond groeien de neosociale sentimenten. Maar in plaats van de tv, de auto en de pil hebben we nu te maken met a-sociale media, artificiële intelligentie en opwarming van de aarde. Waar de eerste trits de individualisering faciliteerde, maakt de tweede ons vooral bang en onzeker. De destijds gevierde liberale vrijheid ontwikkelde zich tot een monster dat ons sociale weefsel heeft verslonden – dat gevoel overheerst. We kijken (met argusogen) weer meer naar elkaar. En hopen ieder voor zich dat het kan worden als het was.
Geen misverstand: dit neosociale discours maakt de wereld niet zomaar beter
Het politieke discours staat – na decennia van marktdenken – in het teken van ‘de menselijke maat’, ‘de burger centraal’, ‘bestaanszekerheid’. Geen misverstand: dit neosociale discours maakt de wereld niet zomaar beter. Dat blijkt wel uit de uitkomst van de verkiezingen. Neosociaal is ook bekrompen gemeenschapszin, nationalistisch simplisme en regelrechte vreemdelingenhaat. Oef – het moet toch mogelijk zijn om het actuele neosociale sentiment te verbreden. Een perspectief van onderlinge solidariteit lijkt te kunnen, afhankelijk van hoe ruim politiek en bevolking de grenzen willen trekken. Hoe dan?
Tussen wat was en wat nog kan
Een constructief neosociaal narratief herstructureert ‘het systeem’ zonder het omver te werpen. Het begrijpt de netwerkstructuur van de samenleving, waarbij we deel uitmaken van verschillende gemeenschappen, en waarin we meerdere identiteiten hebben. Het zet de motivatie van werkers en professionals centraal vanuit de kernfunctie van hun praktijken. Waar doen we het voor? Zien we iedereen? Zijn we zichtbaar? In de plaats van aanbesteding en output-meting komen betekenisgeving en maatschappelijke waarde. Daar begint ‘de retro-innovatie’ van dit themanummer.
Een constructief neosociaal narratief begint bij het besef van verlies – veel van waarde is verloren gegaan, vooral in de sociale sfeer. Bowling alone. Dat is het nostalgische sentiment waarbij het neosociale narratief aansluiting zoekt. En het vertelt dat dit sociale verlies kan doorzetten, uiteindelijk tot een aarde zonder mensen (de catastrofe). Het begrijpt ook dat dit besef, de polycrisis, ons kan verlammen en op weerstand zal stuiten. Maar het zal er vooral op uit zijn te activeren, van iedereen naar zijn niveau en vanuit haar mogelijkheden.
Het narratief stimuleert het lokale initiatief en kent de mondiale inzet. Het spreekt van wederkerige praktijken, en van de aanspreking van elkaar tot verantwoordelijk burgers. Niet door weg te kruipen voor stemmingmakerij en vreemdelingenhaat. Maar door welbewust te staan voor samenleven in wederkerigheid.5 We betalen belasting omdat we er veel voor terugkrijgen, we voegen ons naar de rechtsorde omdat de rechtsstaat ons beschermt. Een PVV-stemmer overtuig je niet zomaar. Die heeft het bij het rechte eind binnen het eigen nostalgische kader.
We kijken om naar een ander, omdat we ook zelf gezien willen worden
Maar je kunt laten zien wat wederkerigheid inhoudt. Voor woningcorporaties: ‘Wij streven naar betaalbare huisvesting in een leefbare omgeving, wilt u een beetje opletten in de portiek?’ Het onderwijs: ‘We doen ons best voor uw kind, laat het ons weten als er iets is. Kunt u zorgen dat het uitgerust op school komt en kom vooral op de ouderavonden.’ Voor sociaal werk: ‘Wij geven ruggensteun, kunt u een beetje letten op de buren?’ Relaties creëren zonder zoetsappigheid. We kijken om naar een ander, omdat we ook zelf gezien willen worden. Dat is het neosociale sentiment waarbinnen we herontdekken wat goed is.
Hans Boutellier is bijzonder hoogleraar Polarisatie & Veerkracht aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij is lid van de redactieraad van Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.