Ontsnappen aan productiedwang

Brabantse reclasseringswerkers experimenteren ruim anderhalf jaar met de Motie van Velzen. Deze uitspraak van de Tweede Kamer stelt hen in staat om buiten de geijkte paden van de productieverplichtingen te treden. Jos van der Lans ging met hen in gesprek en constateert dat het doodzonde is dat het nieuwe kabinet niet meer ruimte biedt voor dit soort experimenten.

Het woord bureaucratie komt precies vier keer voor in het regeer/gedoogakkoord. In alle gevallen zijn het open deuren. Tot veel meer dan de clichématige redenering dat minder bureaucratie minder geld kost en daarom professionals en burgers minder last zal bezorgen, zijn Rutte, Verhagen en Wilders niet in staat gebleken.  

Dat is jammer, want heimelijk had ik gehoopt dat juist een rechts kabinet zich op dit punt zou onderscheiden. Van conservatieve zijde zou je toch juist de verfrissend eenvoudige redeneringen mogen verwachten waarmee de omslachtigheid van de bureaucratische orde aan de kaak wordt gesteld. Hoezo al die projectencarrousellen? Hoezo tien hulpverleners in een gezin? Is ketensamenwerking niet een mooi woord voor georganiseerde traagheid? Vanwaar al die specialisaties? Kan het niet gewoon eenvoudiger (en dus effectiever, en dus goedkoper)?  Ik had van dit kabinet een soort Rotterdamisering van Nederland verwacht, een aankondiging dat de tijd van het vergaderen en overleggen voorbij is en dat we nu het tijdperk van het vereenvoudigen en aanpakken binnentreden.

Gewoon werk beter doen
Dat de discussies over bureaucratie, doorgeslagen controlesystemen en verantwoordingsinflatie aan een nieuwe politieke impuls toe zijn, realiseerde ik mij halverwege oktober. Zo ongeveer op het moment dat het kabinet-Rutte zich opmaakte om het bordes te betreden. Ik was toen in Eindhoven, om met een veertigtal reclasseringswerkers in de regio Den Bosch/Eindhoven in gesprek te gaan over het thema ‘bureaucratie’. Deze professionals doen mee aan een ontregelexperiment, genoemd naar een motie van het SP-kamerlid Krista van Velzen, die in november 2007 door de Kamer werd aangenomen. De Motie van Velzen stelt dat reclasseringswerkers gegijzeld worden door de dwingende noodzaak om alleen nog maar declarabele ‘productietikken’ te draaien.  Vandaar het verzoek aan de regering een regelarme pilot te beginnen; een experiment waar professionals mee zouden kunnen ontsnappen aan de productiedwang.

Na veel gedoe en getouwtrek kon daar anderhalf jaar later in het arrondissement Den Bosch/Eindhoven een begin mee gemaakt worden. Professionals van de drie actieve reclasseringsorganisaties in dit gebied: Reclassering Nederland, de verslavingszorginstelling Novadic Kentron en het Leger des Heils. Zij konden vanaf februari 2009 een beroep doen op de Motie van Velzen als zij iets wilden doen dat buiten de gebaande productiepaden valt.

Onwennig, dat is de beste omschrijving over hoe de bevrijde professionals in Oost-Brabant uit de startblokken van het experiment schieten. Ze gebruiken de nieuwe mogelijkheden maar mondjesmaat. Na een jaar, zo blijkt uit onderzoek van de Hogeschool Utrecht, heeft ongeveer de helft van de professionals bij een cliënt een beroep gedaan op de grotere mogelijkheden die de Motie hen biedt. Op zichzelf al een interessante constatering; velen klagen over bureaucratie, maar niet iedereen wil er ook morgen aan ontsnappen. Integendeel, buiten het boekje treden maakt professionals ook kwetsbaar. Er hoeft in de sfeer van het reclasseringswerk maar een ex-gedetineerde over de schreef te gaan en je wordt er als begeleidende professional op aangekeken. En ja, dan kan je maar beter volgens de regels gehandeld hebben.

Tandje bijschakelen
Toch verandert er door het experiment wel iets wezenlijks, zo leert het onderzoek. Een van de professionals beschrijft dat als volgt: ‘Je bent erg gewend geraakt te denken in termen van wat je taak is of vooral wat je taak niet is. De winst van de Motie is dat je meer denkt aan wat nodig is voor de klant.’ In de praktijk blijkt dat reclasseringsprofessionals vooral voor  moeilijke (gedragsgestoorde of zwakbegaafde) cliënten een tandje bijschakelen. Ze hebben vaker contact, gaan vaker langs of met iemand mee. Ze doen niet iets nieuws, of iets anders, ze doen in feite hun gewone werk beter. Ze laten hun mensen minder snel los.

Als die extra mogelijkheden er niet waren geweest dan had ruim 40 procent van de reclasseringsprofessionals dat extra stapje niet of veel minder gezet. Bijna een kwart van hen zegt overigens dat ze het dan toch hadden gedaan, maar hun activiteiten niet hadden geregistreerd. Zo werkt het systeem dus. Productievereisten en registratiesystemen maken bepaalde extra professionele handelingen min of meer illegaal. Deze handelingen worden door sommige professionals uitgevoerd en door andere niet; het hangt af van de persoonlijke instelling, ervaring, van bevlogenheid en de professionele cultuur. Wat bureaucratische controle langzaam maar zeker bewerkstelligt is dat deze professionele stapjes-extra onder managementverdenking komen te staan.

Schuldgevoel
Dat bleek ook tijdens het gesprek met de Brabantse reclasseringswerkers. De professionals legden situaties voor waarin de richtlijnen hen aan hun stoel vastnagelden, terwijl hun professionele intuïtie tot actie aanzet. Dus toch maar op zoek naar die verdwaasde cliënt die door zijn vrouw uit huis is gezet, terwijl daardoor alle afspraken in het honderd lopen. Of toch met iemand snel naar een afspraak rijden terwijl het protocol verbiedt om alleen met een cliënt in de auto te gaan. Het geniepige van bureaucratische voorschriften is dat het de overtreder met een schuldgevoel opzadelt. Zo groeit een professionele orde waarin die onvoorziene stapjes dan maar niet gezet worden. Omdat de afwijkende professional met zijn productie dan achterblijft ten opzichte van zijn collega's.   

Het spannende van het reclasseringsexperiment in arrondissement Eindhoven/Den Bosch is nu dat deze een aantal uit het zicht verdwenen dilemma’s terugbrengt naar de legaliteit. En dat daarmee de vraag verschuift van ‘zorgen voor productie’ naar ‘wat is nu eigenlijk adequate reclasseringsprofessionaliteit’? En daarmee komt er ruimte voor de beslissende vraag: hoe kunnen we organisaties zo inrichten dat professionele competenties zich optimaal kunnen inzetten, in de overtuiging dat juist die gedreven professionele inzet (meer dan routinematig productiegedrag) op termijn de cliënt en de effectiviteit van het werk ten goede komt.

In het reclasseringsexperiment in het arrondissement Eindhoven/Den Bosch blijkt dat een proces te zijn dat heel veel moeite kost; stapje voor stapje wordt de bureaucratische orde ondervraagd en op de proef gesteld. Maar het gaat langzaam en je mag hopen dat dit soort zoekprocessen niet door politiek ongeduld wordt gesmoord. Daarom was het meer dan welkom geweest als er een kabinet was gekomen dat een heldere visie had neergelegd hoe zij in de publieke sector de bureaucratie wil gaan transformeren. Het was al heel aardig geweest als ze in meerdere sectoren dit soort experimenten mogelijk had gemaakt. Een dergelijk signaal is dus totaal uitgebleven. En helaas, dan weten we het wel. Wat dan overblijft is de kille realiteit van bezuinigingen. En met dat bijltje weten de bureaucraten onder ons inmiddels zo te hakken dat ze zelf ongeschonden uit de strijd te voorschijn komen. Dat hebben ze al vaker bewezen.  

Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en publicist. Zie: www.josvdlans.nl

Dit artikel verscheen november 2010 in TSS - Tijdschrift voor sociale vraagstukken.

Voor meer informatie over het reclasseringsexperiment in het arrondissement Eindhoven/Den Bosch zie: www.motievanvelzen.nl. Het aangehaalde onderzoek van de Hogeschool Utrecht inclusief aanbevelingsbrief is hier te downloaden. De illustratie is afkomstig van de website motievanvelzen.nl.