Al veertig jaar lang zitten we met het nieuwe nationalisme in onze maag. Dit nationalisme is ‘nieuw’ als naoorlogse beweging die zich nadrukkelijk kritisch uitlaat over migratie en het idee van multiculturalisme. Vanwege zijn klassieke verhaal van nationale eigenheid, identiteit en belangen, lijkt me de term nationalisme veel preciezer dan het begrip populisme, een stijl wordt door wel meer politici gehanteerd.
Het ‘nieuwe’ is ondertussen natuurlijk wel relatief. Al in 1968 hield de Britse conservatief Enoch Powell zijn beruchte speech, waarin hij waarschuwde voor de vele migranten vanuit de Gemenebest en hun gebrekkige integratie. Al in 1972 werd het Front-National opgericht. Al in 1978 deed het Vlaams Blok voor het eerst mee aan de verkiezingen. De Centrumpartij stond dus in 1980 bepaald niet alleen.
Groot ongemak
Lang heerste er groot ongemak bij de thema’s die de nationalisten aansneden. Al waren er uitzonderingen op de zwijgzame regel. In 1983 ging de Socialistische Partij de discussie aan in de brochure ‘Gastarbeid en kapitaal’. In 1992 stelde VVD-leider Frits Bolkestein in De Volkskrant: ‘wie de verontrusting negeert, voedt juist het ressentiment jegens minderheden dat hij wil bestrijden’. Geert Wilders was ondertussen aan het warmlopen als beleidsmedewerker van de liberale fractie, Pim Fortuijn als rechtsbuiten van Elsevier.
En met de politieke doorbraak van die laatste kon vanaf 2002 niemand meer om het nationalisme heen. De LPF trad toe tot de regering. Rita Verdonk haalde vier jaar later meer voorkeursstemmen dan lijsttrekker Rutte. En Rutte kon in 2010 na een monsterzege niet meer om Geert Wilders heen. Bij de Provinciale Statenverkiezingen vorig jaar wisten Forum voor Democratie en de Partij voor de Vrijheid een op de vijf kiezers – anderhalf miljoen in totaal – aan zich te binden.
Bij de laatste Europese verkiezingen werd de fractie van ‘Identiteit en Democratie’ met ruim zeventig zetels groter dan ooit te voren. En dat terwijl bijvoorbeeld de clubs van Orbán en Berlusconi over andere fracties verspreid zijn. Om over de Brexit of Trump nog maar even te zwijgen. Het nationalisme is een beweging geworden om rekening mee te houden.
Elite negeert het nationalisme liever
Op deze historische opmars weet de elite in ons land al veertig jaar lang geen antwoord te formuleren. Ja natuurlijk is men het ermee eens dat er naar de bezorgde kiezer geluisterd moet worden. Maar nationalisten in de politiek, daar blijven we het liefst zo ver van weg, we zouden nog besmet raken met hun gedachtengoed.
Goed, wie iets afdoet aan het gevaar van racisme in de nationalistische politiek heeft een en ander niet goed begrepen. Of Wilders nu wel of niet veroordeeld wordt, zijn demagogische aanzetten van een zaal tot scanderen om minder Marokkanen zijn levensgevaarlijk. En hoe intellectueel geformuleerd en ‘homeopatisch verdund’ ook, de verhalen van Thierry Baudet over een boreaal blank Europa zijn beangstigend. We hebben helaas in Duitsland nog heel recent kunnen zien tot wat voor een geweld dit soort ontwrichtende taalgebruik kan inspireren.
Nationalisten zeggen de burger te beschermen. Maar ze komen nou niet echt met de meest fundamentele analyses over hoe die burger economisch in de knel komt. Om nog maar te zwijgen van het heersende klimaatscepticisme onder hen. Terwijl de grootste dreiging voor de burgers in de door hen ommuurde landen zomaar eens droogte of overstroming zou kunnen blijken.
Nationalisten zeggen de burger te beschermen, maar verliezen zich in een enge zondebokpolitiek. Surfend op de golf van maatschappelijke zorg over gebrek aan sociale cohesie in de samenleving, wijzen nationalisten migrantengroepen aan als schuldige. Terwijl het me niet heel omstreden lijkt om mensen als Donald Trump of Thierry Baudet aan te wijzen als verpersoonlijking van een ontspoord individualisme.
Daarom bouwen brave politici aan een cordon sanitaire. Sommigen gaan nog een stap verder. Socioloog Willem Schinkel rechercheert naar hedendaags fascisme en treft haar onwelriekende geur zelfs aan bij partijen als D66 en GroenLinks. Ik weet niet hoe het u afgaat, maar dit soort fanatieke kruistochten maken dat het me haast gaat vermoeien om me te distantiëren van het gedachtengoed van mensen als Wilders en Baudet.
Nationalisme is een politieke protestbeweging
Want ja, ik maak me zorgen over het nieuwe nationalisme, maar net zo goed over het gebrekkige antwoord erop. Een historische vergelijking kan misschien het beste illustreren waar we tekortschieten vandaag de dag.
Het nationalisme van onze tijd is namelijk ook gewoon een politieke protestbeweging, zoals er eerder zijn geweest in de geschiedenis. Protestbewegingen brengen – vaak door extreem aan een kant te gaan hangen – nieuwe balans.
Politiek gaat immers over balanceren tussen fundamenteel tegengestelde principes. De negentiende-eeuwse denker Alexis de Tocqueville wees er al op dat de democratische kernwaarden – vrijheid, gelijkheid en broederschap – elkaar in feite tegenspreken. Wie absolute vrijheid wil, moet inboeten aan gelijkheid en broederschap, om maar een voorbeeld te noemen.
Protestbewegingen reageren op een disbalans. Het negentiende-eeuwse socialisme is daarvan een voorbeeld bij uitstek. Socialisten keerden zich tegen conservatieven en liberalen, die het belang van vrijheid en gemeenschappen wel zagen, maar te weinig oog hadden voor de schreiende sociale kwestie die was ontstaan. Zij vroegen aandacht voor het belang van een gelijke kansen in het leven.
Socialisten waren nogal extreem in hun tegenreactie. Voor zoiets als verantwoordelijkheidsgevoel en burgerplicht was niet altijd evenveel aandacht. Zekerheid! Dat is en blijft toch een beetje hun motto.
De vinger op de zere plek
Misschien vinden mensen de vergelijking tussen het socialisme en het nationalisme een tikkeltje omstreden, vanwege de ontwrichtende invloed van de laatste beweging. Maar niemand kan toch ontkennen dat de ideologen van het socialisme spraken over de noodzaak van geweld om idealen te kunnen verwezenlijken? Of dat de geschiedenis heeft laten zien waar deze doel-heiligt-de-middelen-gedachte toe kan leiden?
Ondanks hun radicale aard, hebben protestbewegingen meestal ook gewoon een punt. Het is over het algemeen niet onverstandig in overweging te nemen iets te doen met het maatschappelijk onbehagen dat zij kanaliseren.
Aan het einde van de negentiende eeuw ging dat tamelijk snel. Tussen 1870 en 1880 kreeg het socialisme voet aan de grond in Nederland. En in 1888 werd de markante rode predikant Domela Nieuwenhuis in de Tweede Kamer verkozen.
Ondertussen stonden in ons land grote politieke leiders op om zich te verhouden met deze protestbeweging. Zij probeerden deze moreel en ideologisch te doorgronden. Ze zochten in de praktijk naar gematigde alternatieven, zoals die van sociale coöperaties. En zij vertaalden dat alles in de politiek.
Al in 1874 kwam liberaal Samuel van Houten met zijn ‘kinderwetje’, het eerste bouwsteentje van sociaal beleid. In 1887 nam Goeman Borgesius initiatief tot een parlementaire enquête naar de sociale kwestie. Vier jaar later organiseerden Abraham Kuyper en de zijnen hun grote Christelijk Sociale Congres. In 1893 legden de belastinghervormingen van liberaal Nicolaas Pierson het financiële fundament voor een sociaal zekerheidsstelsel. Zijn ‘kabinet van sociale rechtvaardigheid’ maakte daar vier jaar later zelf werk van.
Er waren toen nog geen tien jaren verstreken sinds de verkiezing van Domela. Op deze manier bleef, anders dan in bijvoorbeeld Rusland, landen als Nederland een revolutie bespaard.
Behoefte aan leiderschap
Soms zijn leiders wel een beetje nodig in de politiek. Leiders die niet bang zijn voor visies. Leiders die meer durven te doen dan gemeenplaatsen te bezigen als zich uit te spreken voor ‘normen en waarden’ en tegen de ‘grote dikke ik mentaliteit’.
Leiders die zich niet laten gijzelen door een patroon van polarisatie, waarbij de ene flank de andere als een bedreiging identificeert, maar in de praktijk als podium fungeert. Te vaak is het anders. Nog voordat Baudet zijn soms evidente kletspraat heeft uitgekraamd staat de linkse oppositie alweer in de rij bij de interruptiemicrofoon.
Vele zelfbenoemde progressieve opiniemakers gaan nog verder. Zij beschouwen het nationalisme als een soort psychische aandoening, waarin emoties van angst en woede overheersen. Het is een selffulfilling-prophecy.
De nationalisten van nu doen sommigen terugverlangen naar de tijd van Fortuijn. Indringend durfde hij nog aan maatschappelijke zelfkritiek te doen en sprak bijzonder kritisch over een samenleving die zichzelf tot ‘wees’ had gemaakt.
Het gesprek niet uit de weg gaan
Het is in dat verband aanbevelenswaardig, veertig jaar na dato de teksten van de Centrumpartij nog eens na te lezen. Haar programma’s spreken van ‘grenzen aan de groei’. ‘Uit ecologisch oogpunt’ riep de partij op tot bezinning over migratie, maar evengoed tot bezinning over het economische groeidenken. Bovendien wees het lang op onze morele verantwoordelijkheid ten aanzien van door rampspoed getroffen landen: ‘Het op christendom en humanisme gebaseerde normbesef verplicht de Nederlandse regering om deze ellende met alle mogelijke middelen te bestrijden’.
De nationalistische bewegingen zijn er sindsdien niet genuanceerder op geworden. Onze jaarlijkse zwartepietenfeest is tegenwoordig nog maar een tussennummer in een gepolariseerde reidans. Juist in deze tijd is het van levensbelang na te denken over de weg naar de-escalatie.
Ik moet bekennen dat ik worstel met de vraag wat dit betekent voor samenwerking vandaag de dag. Misschien ben ik ook wel opgeschoven. Tien jaar geleden behoorde ik nog tot de mensen die om principiële redenen het gesprek met een partij als de PVV afwees. Toen in mijn partij de afgelopen tijd nieuwe discussies ontstonden over samenwerking met Forum op provinciaal en Europees niveau, merkte ik dat ik er niet mee klaar was.
Juist in een gepolariseerde tijd denk ik dat het midden het gesprek niet uit de weg moet gaan. Ook met nationalistische politici niet. Ook niet als het om coalitievorming gaat. Als principiële grenzen maar besproken, verankerd en bewaakt kunnen worden. Want juist dit is onze de democratische hoop: het vreedzaam beslechten van conflicten die in potentie gewelddadig kunnen zijn.
Zoeken naar een nieuwe balans
Ik ga nog een stap verder. Want gesprek is niet alleen zinvol vanuit het oogpunt van de democratische dialoog. Het gesprek met het nieuwe nationalisme kan ons ook helpen in het zoeken naar balans tussen de democratische kernwaarden. Het nationalisme kan namelijk in de kern niet alleen maar bedreigend, maar ook betekenisvol zijn.
Zo lees ik bijvoorbeeld ook de indrukwekkende analyses die de joodse filosoof Ernest Gellner in de jaren tachtig maakte van dit fenomeen, in zijn Nations and Nationalism. Nationalistische verhalen en gevoelens zijn een soort oerkracht. Vergelijk ze met een dier, een paard zo u wilt.
In ons industriële tijdperk is het nationalisme een voertuig gebleken. Oude plattelandsgemeenschappen volstonden niet meer in de dynamiek van industrie en commercie. Grotere gemeenschappen met gedeelde taal en cultuur waren daarvoor nodig. Het nationalistische verhaal kreeg vorm, met zijn verhaal van gemeenschappen van gelijke en vrije burgers. De industriële revolutie, het nationalisme en de democratisering van Europa gingen hand in hand.
Grondwettelijke grenzen
Wie wel eens paard heeft gereden weet dat het niet zo handig is de teugels alleen maar te laten vieren en het dier slechts de sporen te geven. Het idee van nationale volken is in hoge mate een verbeeld idee. Er zijn grote risico’s aan het verheerlijken van een verzonnen volkscultuur, met uitsluitende beelden en verhalen. Zo is het verhaal van een ‘joodschristelijke’ cultuur bepaald niet zonder risico’s. Onbeteugeld nationalisme kan op hol slaan, de twintigste eeuw heeft er voorbeelden van laten zien, die we nooit mogen vergeten.
Nationalisme heeft altijd een grondwettelijke begrenzing nodig. De principes van gelijkheid en vrijheid tomen het nationalisme in. Het is ook niet toevallig dat een politieke partij die ontstaat uit reactie op het nationalisme artikel 1 van de grondwet tot leidend motief kiest, zoals Bij1 in Amsterdam doet.
Ruimte voor gemeenschapsgevoel
Maar wie wel eens paard heeft gereden weet ook dat men de teugels niet altijd aan kan halen. Daarin heeft Baudet in zijn analyses van ‘de aanval op de natiestaat’ gewoon een punt. Ook Gellner waardeert wat dat betreft het universalistische denken bijzonder kritisch. Principieel denken in termen van vrije en gelijke mensen is goed, zolang er ook ruimte is voor gemeenschappen. Wie het nationale gemeenschapsgevoel alleen maar beteugelt, loopt het gevaar dat het op hol slaat. Universalisme baart radicaal nationalisme, aldus Gellner.
Als vertegenwoordiger van de ChristenUnie word ik juist vaak op de waarde van het universalisme gewezen. Want het christelijk geloof is bij uitstek een universeel geloof, dat alle mensen ziet als gelijkwaardige schepselen van God. Menselijkheid wordt juist gevonden in de barmhartige Samaritaan die omziet naar een Jood.
Tegelijkertijd staat in de Bijbelse geschiedenis een volk centraal. God sloot een verbond met het volk Israël. En ook Christus koos ervoor om in het volk Israël te werken. Kerkvader Augustinus duidde dat als een oefening. Gemeenschappen als gezinnen, dorpen, steden en volken zijn nodig. Daarin vinden mensen de rust die nodig is om te oefenen in de solidariteit. In seculiere termen: vrijheid, gelijkheid en broederschap hebben elkaar nodig.
We moeten open over deze balans durven spreken. Het trauma van 1940-1945 mag niet resulteren in een taboe op een vorm van nationalisme die gezond kan zijn en kan helpen in het oefenen in de naastenliefde.
Nieuwe antwoorden zijn nodig
Het nieuwe nationalisme vraagt nieuwe antwoorden. Die antwoorden mogen we niet aan radicale politici overlaten. Juist van de politieke elite zijn meer dan bezwerende woorden nodig. Juist nu worden politieke wijsheid, moed en daadkracht gevraagd.
Nationalisme is gekrenkte trots. Wie wil genezen, moet niet met verwijten komen. Maar met een gezond eigen verhaal van nationale trots.
Regeringscoalities zijn hierbij nog niet echt behulpzaam geweest. Als PvdA’er Lodewijk Asscher langzaam aan zwartepietenvernieuwing deed, repte VVD’er Halbe Zijlstra van een moord op het sinterklaasfeest. Op soortgelijke wijze modderen we al vijftien jaar aan rondom het idee van een nationaal historisch museum.
Ondertussen laten we ons verlammen door internationale verdragen met landen als Turkije en Marokko, die onze nationale cohesie in de weg zitten. Onze jonge mannen zijn nog steeds dienstplichtig in andere landen. Vrouwen die door een huwelijk onze landgenoten worden, moeten listig verleid worden om de taal te leren.
De impact van migratie
Eerlijkheid in het politieke gesprek over migratie is nodig. Migratie heeft een grote impact gehad op westerse samenlevingen. In West-Europese landen is inmiddels ruim tien procent van de mensen elders geboren. Zeer geconcentreerd zijn de demografische veranderingen zichtbaar in de grote steden. Velen hebben die steden ingeruild voor randgemeenten, waar de nationalistische partijen veel aanhang hebben. Of zij wonen juist in de landelijke regio, waar het multiculturele drama nog niet is doorgedrongen, maar waar mensen zich zorgen maken over wat elders in het land gebeurt. De stem op nationalistische partijen is niet minder dan een noodkreet over veranderingen die te snel gaan.
Het klopt dat partijen van links tot rechts ondertussen hardop nadenken over de grenzen van het ‘absorptievermogen’ van Nederland. Zeker rechtse leiders – en kroonprinsen – zinspelen al jaren op een ‘quotum’. Maar concrete cijfers en beleidsvoorstellen blijven uit. De huidige interpretatie van het vluchtelingenverdrag, het vrije verkeer van personen in Europa, op papier zijn ze nog steeds heilig. En in de praktijk heeft Fort Europa een cynisch Janusgezicht.
De slachtoffers van dit beleid zijn de mensen die nog steeds wanhopig de oversteek wagen, om hier in kampen belanden of als ze het geluk hebben een asielstatus te verkrijgen onderworpen worden aan een pesterig integratiebeleid. De slachtoffers zijn eveneens de Europeanen zelf, die nog steeds geen idee hebben wat er met migratie op hen afkomt. Theorie en praktijk liggen namelijk nog steeds mijlenver uit elkaar en geen politicus die daar eerlijk over is.
Met een beter, eerlijk verhaal komen
Internationale samenwerking gaat met ons aan de haal. Met Europese dwang wordt wel onze sociale woningbouw gemarginaliseerd, maar Europa weet nog geen vuist te maken tegen multinationals die landen tegen elkaar uitspelen op zoek naar het meest gunstige fiscale regime – ik noem hier maar even de dividendbelasting. Deze globale survival of the fittest vraagt om daadkrachtige politieke tegenmacht.
Waar zijn de politieke leiders van het eerlijke verhaal? Die niet alleen in een schrikreactie vervallen? Die meer doen dan uitleggen dat veelkleurigheid, gastvrijheid en internationale samenwerking goed zijn? Maar die ook durven zien dat samenleven balanceren is: dat leven met diversiteit staat of valt bij sociale samenhang. Dat gastvrijheid ook grenzen kent. En dat binnen internationale samenwerking de nationale soevereiniteit en belangen metterdaad beschermd moeten worden.
Al zeker veertig jaar klinkt in het nationalisme een politieke noodkreet. Mensen maken zich zorgen over de rekening van globalisering, migratie en multiculturalisme. Nationalistische politici misbruiken die zorgen en gaan ermee aan de haal. Het wordt hoog tijd dat politici van het midden de zorgen serieus gaan nemen en met betere antwoorden komen dan de flanken doen.
Wouter Beekers is Rotterdammer, historicus en directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie.
Foto: Rob van Hilten (Flickr Creative Commons)