Sociale media geven jongerenwerkers nieuwe kijk: ‘Je ziet wat er speelt aan rottigheid’

Jongeren delen op sociale media allerlei persoonlijke informatie. Jongerenwerkers krijgen daarvan veel onder ogen. Dat geeft nieuwe dilemma’s: ‘Dan zie je bijvoorbeeld iemand die zit in de klas. Die is ook knetter-stoned en die filmt zichzelf met zulke rode ogen.’

Het gebruik van sociale media door jongeren wordt door volwassenen soms in een zorgelijk daglicht gesteld (denk aan: cyberpesten, sexting, het opdoen van onwenselijke contacten, etc.), maar het geldt tegelijk ook als een positieve en significante indicator van sociaal kapitaal en maatschappelijke participatie (Sloam 2014). Het belangrijkste pluspunt voor jongeren zelf is het in contact blijven met anderen, iets te doen hebben bij verveling en zien wat anderen doen (Kloosterman en Van Beuningen 2015: 5). Dit elkaar voortdurend volgen past bij het ontwikkelingsgedrag van jongeren (Metz 2013). Tegelijkertijd kijken ook tal van anderen mee, van de data analisten van Facebook tot overheidsinstellingen en sociale professionals. Ook zij zien wat jongeren doen op sociale media.

Sociale media als performance

Jongeren laten via sociale media vooral een bepaalde kant van zichzelf zien. Sociale media geven gebruikers de gelegenheid om via online profielen controle te hebben over de indruk die anderen van hen krijgen. Sociale media bieden de mogelijkheid delen van je persoon selectief weer te geven om een ideaal beeld van jezelf te schetsen. Niet alleen voor vrienden, maar ook voor een groter publiek. Hogan spreekt over een ‘performance’ en ‘impression management’ (Hogan 2010: 280 en 379).

Maar uiteindelijk is de controle van gebruikers beperkt omdat uitingen op sociale media uit een recorded act bestaan die door het publiek in een compleet andere context kunnen worden geplaatst. Zien beschouwers het getoonde gedrag als daadwerkelijk gedrag of als performance, en waar letten deze ‘surveillanten’ (Marwick, 2012) van sociale media nog meer op? Opmerkelijk genoeg is deze vraag in het sociale domein nog nauwelijks gesteld.

Jongerenwerk en sociale media

Studenten van de Hogeschool van Amsterdam hebben in een middelgrote stad in de regio verkend wat de beweegredenen van jongerenwerkers zijn om sociale media in te zetten in het contact met jongeren. De resultaten wijzen vooral uit dat het gebruik van sociale media ook bepaalde spanningen oplevert.

De jongerenwerkers die aan het woord zijn geweest benadrukken dat ze jongeren op een goede manier willen leren omgaan met sociale media. Andere doelen binnen het jongerenwerk zijn het promoten van activiteiten, het in contact zijn, het leren kennen van de interesses en het signaleren van potentieel probleemgedrag.

Sociale media verandert de afstand

Jongerenwerkers noemen verschillende kwesties die nieuw zijn in het werk, die veroorzaakt worden door het gebruik van sociale media. Een van die kwesties is het dilemma van afstand en nabijheid. Het gevaar bestaat dat ze altijd beschikbaar moeten zijn, omdat voor de ander zichtbaar is wanneer een professional online is geweest. De grens tussen werk en privé vervaagt. Daardoor kunnen verwachtingen ontstaan. Een van de jongerenwerkers zegt daarover het volgende:

'Je gaat erin met: 'Ik ga alleen maar luisteren, ik ga er niks mee doen', weet je en dan hoor je toch iets wat je triggert om er toch wel wat mee te doen. Je eigen grens vervaagt ook tussen afstand en nabijheid. Je merkt dat je toch wel wat dichterbij zit dan je hoopt.'

Wat is echt en wat is gespeeld

Een andere puzzel is het inschatten van de echtheid van de informatie die een jongere op sociale media communiceert. Een belangrijk doel van sociale media is het presenteren van de eigen bezigheden aan anderen. Vaak zien jongerenwerkers echter niet zozeer een positief geïdealiseerde zelf, maar laten jongeren volgens hen ongeremd hun grensoverschrijdend gedrag zien of doen ze daar stoer over.

'Snapchat is voor mij een middel om te zien, om te kijken naar feiten. Dus niet om te horen hoe het gaat, maar dan zie je bijvoorbeeld iemand die zit in de klas. Die is ook knetterstoned en die filmt zichzelf met zulke rode ogen. Dus jongeren krijgen meer lef om iets te doen. Je kan gedrag dus ook echt meten, er is een groot verschil tussen hoe iemand zich presenteert in real life en hoe iemand dat doet achter de computer.'

Is de oppositionele cultuur tegen onderwijs (vgl. Van Tubergen en Van Gaans, 2016) die uit dit voorbeeld spreekt te interpreteren als ‘echt’ gedrag dat eigenlijk niet voor de ogen van de jongerenwerker bedoeld was? Of wordt de jongerenwerker bewust meegenomen als publiek zodat hij (of zij) kan zien dat de jongere zich in zijn performance stoer afzet tegen onderwijs?

De jongerenwerkers die zijn geïnterviewd interpreteren deze en andere informatie over grensoverschrijdend gedrag op sociale media hoofdzakelijk als ‘echt’. Ze zetten de informatie vaak af tegen de niks-aan-de-hand-performance van jongeren in het alledaagse leven.

'Je kan zien wat er speelt als er rottigheid is, zij hebben helemaal niet door soms dat jij in die groep mee leest. En dan weet je wel eigenlijk op de achtergrond wat er speelt.'

De jongerenwerkers die aan het woord zijn geweest, stellen zich dus op als surveillanten die de informatie (filosofe Stine Jensen spreekt van intiem kapitaal) op sociale media heel serieus nemen en die deze informatie met jongeren willen bespreken. Ze zien sociale media kortom als een ‘reality check’.  Het is goed om na te gaan of dit ook in breder opzicht geldt voor sociaal werkers. Immers: niet alleen jongerenwerkers, maar ook andere sociaal professionals gebruiken sociale media om in contact te komen met de doelgroepen die ze ondersteunen. De vraag is welke betekenis zij geven aan sociale media en wat dit oplevert voor hun werk.

Charlotte Kemmeren is als onderzoeker verbonden aan het Lectoraat Stedelijk Sociaal Werken, Hogeschool van Amsterdam. Lex Veldboer is lector Stedelijk Sociaal Werken. Dit artikel is geschreven in het kader van de Werkplaats Sociaal Domein Amsterdam.

Noten

Hogan, B. (2010). The presentation of self in the age of social media: distinguishing performances and exhibitions online. Bulletin of science, technology and society, 30(6), pp. 377 – 386.

Jensen, S. (2011). Echte vrienden. Intimiteit in tijden van Facebook, GeenStijl en WikiLeaks. Diemen: Stichting Maand van de Filosofie.

Kloosterman, R. en Beuningen, J. van (2015). Jongeren over social media. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Marwick, A.E. (2012). The public domain: social surveillance in everyday life. Surveillance & Society, 9 (4), 378 – 393.

Metz, J. (2013). De waarde(n) van het jongerenwerk. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.

Sloam, J. (2014). ‘The outraged young’: young Europeans, civic engagement and the new media in a time of crisis. Information, Communication & Society, 17 (2), 217-231.

Van Tubergen, F., & van Gaans, M. (2016). Is there an oppositional culture among immigrant adolescents in the Netherlands? Youth & Society, 48(2), 202-219.

Foto: AFS-USA Intercultural Programme (Flickr Creative Commons)