Veiligheidsbeleid is uitdrukking van politiek versimpelde werkelijkheid

Meer en strenger straffen zal de overlastgever en crimineel wel leren. Of niet? Is het causale verband tussen schuld en boete dat politici zo graag leggen wel zo sterk? Kun je voorbij gaan aan fundamentele sociale, economische en culturele oorzaken? Nee dus.

Nederland wordt al enige jaren overspoeld door een tsunami aan nieuwe wetten en maatregelen om criminaliteit te bestrijden. Deze, wat we vrij naar de socioloog en filosoof Zygmunt Bauman liquid policy noemen, is niets anders dan beleid maken met de kraan open.

Beleid loopt uit pas met veiligheid

Dit fluïde veiligheidsbeleid wordt gekenmerkt door een voortdurende neiging om nieuwe wetgeving en maatregelen te introduceren om de aanpak van criminaliteit of wanordelijkheden te versterken. Hierbij kan worden gedacht aan de speciale wet tegen voetbalvandalisme, adolescentenstrafrecht, de introductie van minimum strafeisen voor ernstige gevallen van recidive, of de strafbaarstelling van zogenoemd ‘illegaal’ verblijf in Nederland. Daarnaast staat het beleid in het teken van een verruiming van reeds bestaande bevoegdheden. Voorbeelden hiervan zijn uitbreiding van de bevoegdheid om te fouilleren, het gebruik van bewakingscamera’s bij de opsporing van delicten en ruimere mogelijkheden voor de politie om cybercrime tegen te gaan.

Beide aspecten van liquid policy passen bij de sterk punitieve toon van het gevoerde beleid: klare taal, die duidelijk moet maken dat de dagen van het tolerante Nederland voorbij zijn en dat er geen weg meer terug is.

De punitieve toon van het justitiebeleid loopt uit de pas met de feitelijke verbetering van de veiligheid. Nederland is namelijk een heel veilig land. Dat heeft waarschijnlijk meer dan met enig beleid te maken met culturele fenomenen als de feminisering van de samenleving, de grotendeels succesvolle integratie van etnische minderheden, de aanwezigheid van een sociaal vangnet, de relatief geringe inkomensverschillen en het feit dat de soep in ons land nooit zo heet wordt gegeten als hij wordt opgediend. Ter illustratie: de geregistreerde criminaliteit is tussen 2005 en 2011 met 11 procent gedaald en ook het aantal strafzaken is tussen 2006 en 2011 sterk (23 procent) afgenomen. Dit alles roept de vraag op waarom de roep om strengere wetten en steviger optreden blijft weerklinken. Een deel van het antwoord ligt bij de twee politieke stromingen die de afgelopen decennia een belangrijk stempel op het veiligheidsbeleid hebben gedrukt: het neoliberalisme en het neoconservatisme.

Neoliberalisme heeft politiek van inhoud beroofd

We kunnen stellen dat onder invloed van het neoliberalisme een proces is opgetreden van depolitisering, desolidarisering en deregulering van het veiligheidsbeleid (‘de drie d’s’). In de hedendaagse Nederlandse samenleving zijn allerlei fundamentele vraagstukken ontdaan van hun ideologische kanten. Het bestuurlijke voordeel hiervan is dat er geen ideologische strijd meer hoeft te worden gevoerd over de invulling van fundamentele vraagstukken. Ze worden opgeofferd aan ogenschijnlijk neutrale en breed gedragen ‘oplossingen’, die langs de weg van onderhandeling en belangenbehartiging worden bereikt en aan de burgers worden gepresenteerd als een universele consensus.

Deze dépolitisering gaat gepaard met een ‘désolidarisering’ van het veiligheidsvraagstuk. Op politiek niveau is er een consensuele visie op veiligheid ontstaan die erop neer komt dat de overheid krachtig dient op te treden tegen geïsoleerde problemen van specifieke groepen in de samenleving als straatcriminaliteit, illegale bewoning, uitkeringsfraude en drugsproblematiek, maar zich tegelijkertijd vrijwel doof houdt voor de onderliggende sociale, economische of culturele oorzaken ervan, als uitsluiting en armoede.

Dit alles wordt ‘verkocht’ met de slogan dat veiligheid meetbaar en beheersbaar en dus te managen is. Hierdoor wordt de uitvoering van het veiligheidsbeleid gereduceerd tot een verzameling van technische beslissingen en schijnbaar neutrale procedures. Veiligheid is met andere woorden een kwestie van probleemmanagement geworden.

Deze neoliberale vorm van besturen, waarbij in termen van meetbare output wordt gedacht, gaat gepaard met een deregulering van de veiligheidszorg. Daardoor zijn op het terrein van het veiligheidsbeleid niet alleen private actoren actief geworden, maar is er ook een bedrijfsmatige manier van denken geïncorporeerd in de publieke sector als geheel. De toenemende marktwerking op het gebied van veiligheid wordt nog eens versterkt doordat de overheid deelneemt aan tal van publiek-private veiligheidsassemblages, variërend van stedelijke interventieteams tot en met de collectieve winkelontzegging, waarin de ontwikkeling en uitvoering van veiligheid wordt gedeeld met private partijen als woningbouwcorporaties, energiemaatschappijen, winkeliersverenigingen en particuliere beveiligers.

Neoconservatieve onderstroom is gebaseerd op angst

Hiernaast zijn er ook neoconservatieve tendensen in het huidige veiligheidsbeleid te ontwaren. Deze onderstroom is geworteld in een cultuur van angst: angst voor mondialisering, angst voor buitenlanders, angst dat de verworvenheden van ouderen verloren gaan. Deze angst gaat gepaard met een ressentiment tegen de generatie van de jaren 1960 die niets minder dan ‘de beschaving’ te grabbel zou hebben gegooid en alles van waarde zou hebben afgebroken. Normale burgers worden niet meer voor vol aangezien en de elite heeft het gedaan. Bestuurders (ivoren torenbewoners), bankiers (graaiers), linkse politici (wereldvreemden), Amsterdamse grachtengordelbewoners (navelstaarders), wetenschappers (huiskamergeleerden) en rechters (vooringenomen) leven volkomen geïsoleerd van ‘Henk en Ingrid’, maar vertellen ze ondertussen wel hoe ze moeten leven en wat ze moeten doen.

In samenhang daarmee balt het ressentiment zich samen in een strijd om identiteit. In het beeld van een homogeen volk met vaste kenmerken en een herkenbare algemene wil vindt de burger niet alleen (schijn)zekerheid in een onzekere wereld maar wordt ook een ‘warme’ component toegevoegd aan het kille marktdenken van neoliberalen; tenminste… als je tot de groep van ‘hardwerkende Nederlanders’ behoort.

Nauw verbonden met deze neoconservatieve bestuursrationaliteit is een punitief populisme, met orde en tucht als centrale waarden. De laatste drie decennia heeft het punitief populisme in Nederland invloed gekregen ten koste van nuchterder beschouwingen over wat met preventieve maatregelen kan worden bereikt. Vooral de pleidooien voor strenger straffen en het uitsluiten van mensen die als buitenstaander worden getypeerd zijn hieruit voortgevloeid. De criminalisering van gedrags- en overlastproblemen; de herdefiniëring van de functie van de gevangenis als een veilige doch humane opbergplaats; het elektronisch toezicht en tal van vormen van ‘selectieve uitsluiting’ als winkel-, tram-, plein- en horecaverboden (het achter de sociale coulissen plaatsen van alles wat voor de burger onaangenaam is om aan te moeten zien) zijn allen uitdrukking van deze neoconservatieve tendens.

Irrationeel beleid

De vraag is of het pleidooi voor meer en strenger straffen Nederland veiliger maakt. Als het werkelijk zo eenvoudig zou zijn, dan zou je verwachten dat de wereldkampioen streng straffen, de Verenigde Staten, het veiligste land ter wereld was en dat de Scandinavische landen, waar relatief mild wordt gestraft, gebukt zouden gaan onder een enorme criminaliteit. Het feit dat dit juist niet zo is, geeft aan dat de stelling dat strenger straffen tot een veiliger samenleving leidt apert onjuist is. Tussen het strafniveau en de ontwikkeling van de criminaliteit bestaat maar een beperkt causaal verband. Omdat ‘misdaad en straf’ cultureel echter zo sterk aan elkaar vast geklonken zijn gaat dit tegen onze intuïtie in en wekt het bij sommigen zelfs wrevel op. Wie tegen strenger straffen is, zou in die gedachte de criminaliteit niet serieus nemen.

Op discursief niveau willen politici vaak doen voorkomen alsof er beleid wordt gevoerd op basis van rationele criteria, waarbij Engelse termen als ‘evidence based’, ‘what works’ en ‘best practices’ de boventoon voeren. Maar gelet op de praktijk, valt te constateren dat met veel door onderzoekers als ‘werkzaam’ of ‘beloftevol’ gekenschetste programma’s zoals sociale vaardigheden en andere psychosociale trainingen, weinig of niets wordt gedaan. Daarentegen gaan als ‘niet werkzaam’ gekwalificeerde reacties als de korte vrijheidsstraf, ‘zero-tolerance’ of ASBO-achtige projecten (gemodelleerd naar de Britse Anti Social Behaviour Orders) gewoon door. Er valt op de positivistische uitgangspunten van de ‘what works’ religie veel aan te merken, maar volstrekt irrationeel beleid is nog veel moeilijker te verteren. Het wordt daarom tijd dat het fluïde veiligheidsbeleid wat meer solide wordt.

Marc Schuilenburg doceert aan de sectie Strafrecht en Criminologie van de Vrije Universiteit Amsterdam en René van Swaaningen is hoogleraar internationale en comparatieve criminologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Op 1 juli verschijnt het nieuwe nummer van het ‘Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit’ verschenen met als thema'Veiligheidscultuur'. Zie ook: http://www.bjutijdschriften.nl/home

Foto: Bas Bogers

Dit artikel is 1548 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Het straffen van daders is mooi, maar weinig effectief, zolang de grondoorzaak van deze dingen niet gezocht worden op de plek waar ze zich voordoen: in de menselijke lichaamsmaterie.
    In de lilaca is ontdekt dat ieder mens leeft vanuit de DNA-patronen die in zijn lichaamsmaterie zijn opgeslagen, of hij nu een dief is of een moordenaar of een burger die zich onveilig voelt. Ieder mens is voortdurend bezig met zich te handhaven en te overleven en moet daarbij roeien met de riemen die hij heeft. Het overleven wordt gedicteerd door zijn lichaamscellen en die laten zich, als het erop aankomt, niet weerhouden door het verstand. Hoe meer mensen zich bedreigd voelen, door de toenemende criminaliteit, hoe groter de roep om zwaardere straffen, tot de doodstraf toe.
    Wie leeft vanuit de harde onbewustheid van zijn lichaamscellen, wil alles wat zijn leven zou kunnen bedreigen het liefst radicaal uit de weg ruimen. De vraag is of dit zo moet blijven. En of de mens met een meer psychische levenshouding niet veel harmonischer en vreedzamer zou kunnen leven met zichzelf en met de samenleving waarvan hij deel uitmaakt.

  2. Een goed stuk, dat mooi het moderne denken over veiligheid weergeeft. Daarbij mis ik wel de wetenschappelijke “evidence” over veiligheid. Zo blijkt dat alleen streng straffen niet werkt; veiligheid daadwerkelijk verbeteren is een combinatie van een hoge pakkans en straffen, waarbij de pakkans een doorslaggevende factor lijkt te zijn. Het is dan ook zorgelijk dat de pakkans in Nederland daalt.

    Als psycholoog zet ik verder mijn vraagtekenis bij de effectiviteit van straffen op zich. Belonen van goed gedrag (met onregelmatige intervallen) werkt veel beter; straffen werkt vooral zolang er toezicht is. Als dat toezicht wegvalt, vervalt de dader vaak weer in het oude gedrag. Maar dit is natuurlijk lastig experimenteel te toetsen.

    Dat daarnaast het voorkomen van misdaad door het aanpakken van de onderliggende sociale structuren niet vergeten mag worden, onderschrijf ik van harte. Anders wordt het justitieel apparaat discriminerend: zie ook de VS, waar de pakkans (en bijvoorbeeld kans op de doodstraf) voor een kleurling veel hoger ligt dan voor een blanke.

  3. Tja, zolang subjectieve en objectieve onveiligheid niets met elkaar te maken hebben en de kiezer meer heeft aan verlaging van zijn subjectieve onveiligheid hou je dus beleid waarvan de evidence bepaald geen zero-tolerance kent.
    Het was altijd al zo en het blijft altijd ook zo.
    Geen wetenschapper die daar verandering in brengt.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.