Wat coöperaties wel en niet kunnen

Van radicaal links via het brede politieke midden tot radicaal rechts: iedereen draagt de coöperatie een warm hart toe. Hoe kan het starten of laten bestaan van coöperaties vergemakkelijkt worden? Hebben we tweaks in bestaande default settings bij overheden nodig?

De coöperatie lijkt het vehikel waarmee burgers kunnen voldoen aan de eis om tegelijkertijd zelfredzaam en solidair te zijn. Tegenwoordig zijn er 75 coöperatieve initiatieven om breedbandinternet te realiseren in plattelandsgemeenten; 500 coöperaties leggen zich toe op de exploitatie van windmolens en zonnepanelen; het aantal zorgcoöperaties is geëxplodeerd van 30 in 2013 naar 100 in 2014; en sinds de introductie van ‘broodfondsen’ (coöperatieve verzekeringen voor zzp’ers) in 2006 is hun aantal gegroeid tot 136, met in totaal 5.200 deelnemers.

De geografie van innovatie en diffusie

Over de structurele factoren die ten grondslag liggen aan de explosieve groei van coöperatieve verbanden bestaat overeenstemming: waar de overheid zich terugtrekt en commerciële aanbieders het laten afweten, nemen burgers zelf het initiatief. Maar als we preciezer kijken, zien we dat burgers niet overal initiatief ontplooien en dat niet alle burgers dit doen.

Het vermogen tot collectieve, coöperatieve actie is ongelijk verdeeld. De kaart van zorgcoöperaties laat bijvoorbeeld een sterke concentratie zien in Noord-Brabant, waar hechte dorpsgemeenschappen kunnen putten uit een boerentraditie van coöperatief organiseren. De Amsterdamse stadsdorpen schieten wortel in de vruchtbare grond van de Grachtengordel en Zuid, maar zijn vooralsnog afwezig in Oost, Noord, West en Zuid-Oost: de stadsdorpen volgen exact de sociaaleconomische scheidslijnen van de stad en bestaan vooral uit hoger opgeleide en welgestelde ouderen. Ook energiecoöperaties, internetcoöperaties, wooncoöperaties en coöperatieve verzekeringen hebben een afgetekende geografie: sommige plaatsen en groepen zijn eerder geneigd en beter in staat zich te organiseren (Uitermark, 2014).

Vooral in de eerste fase slagen coöperaties alleen als ze gedragen worden door bijzonder capabele mensen – gedreven en bekwaam - die onder bijzonder gunstige omstandigheden kunnen experimenteren. Meestal zijn ze hoog opgeleid en hebben ze een hoog inkomen. Vaak gaat het om mensen die na een lange en succesvolle carrière hun technische, financiële of administratieve kennis willen inzetten en die daar ook de tijd voor hebben.
Toch zijn geld en opleiding zeker niet de belangrijkste voorwaarden voor de succesvolle start van een coöperatie. Initiatiefnemers moeten ervan overtuigd zijn dat het mogelijk is om mensen te organiseren en vervolgens moeten ze daar anderen ook van overtuigen. Telkens is er het risico dat leden afhaken of dat ze wel willen profiteren van de opbrengsten van de coöperatie maar zich er niet voor inspannen. Zeker in de opstartfase van een coöperatie heeft men veel doorzettingsvermogen en creativiteit nodig omdat er nog geen formule is ontwikkeld om leden te werven en te binden.

Nadat in uitzonderlijk vruchtbare bodem een nieuwe organisatievorm is ontstaan – de coöperatie – wordt de drempel voor anderen om een coöperatie op te richten aanzienlijk verlaagd (zie Bokhorst et al., in themanummer Bestuurskunde). De heren op leeftijd die in Voorschoten een zorgcoöperatie oprichtten konden snel meters maken door het pionierswerk van Laarbeek. Een van de initiatiefnemers vertelt: ‘Ik ben daar naar toe gegaan, heb in hun kast gekeken, in hun ordners, de incasso’s, pgb’s, en hun verhalen aangehoord. Zo moest het’ (geciteerd in Ham & Van der Meer 2015, p. 58).

De coöperatie is geen alternatief voor staat en markt

Een voor de hand liggende vraag is dan of via dit verspreidingsmechanisme de coöperatie straks gemeengoed is. De optimisten kunnen wijzen op de spectaculaire groei van het aantal coöperaties. De pessimisten kunnen op hun beurt wijzen op het beperkte bereik. De broodfondsen verenigen bijvoorbeeld 5.200 van de 800.000 zzp’ers: nog geen procent.

Hoewel het aantal coöperaties voorlopig nog wel door zal groeien, zal exclusiviteit een structureel en noodzakelijk kenmerk blijven. Mensen moeten elkaar immers iets te bieden hebben, en elkaar ook nog vertrouwen. Dat vertrouwen wordt het snelst opgebouwd als mensen op elkaar lijken en elkaar kennen.

De coöperatie vervult specifieke behoeften voor specifieke groepen onder specifieke voorwaarden. Vanwege die specificiteit is de coöperatie geen algemene oplossing of alternatief voor de staat en de markt. Coöperaties vormen een soort buffer die individuele deelnemers voorziet van steun en informatie om zich staande te houden binnen het onpersoonlijke en complexe krachtenveld van staat en markt. De staat en de markt voorzien beide juist in de coördinatie van onpersoonlijke relaties, ook tussen mensen die niet op elkaar lijken en die elkaar niet kennen. Door alle nadruk op authenticiteit en maatwerk dreigen we al gauw te vergeten hoezeer we afhankelijk zijn van mensen die we niet kennen, die niet op ons lijken en waar we – zonder de dwang van de overheid of de prikkels van de markt – weinig voor over zouden hebben. Coöperaties vervullen dus een inspirerende maar beperkte rol. De zorgcoöperaties zien zichzelf eerder als bemiddelaar en vertegenwoordiger dan als volwaardige zorgaanbieder (zie Bokhorst, in themanummer Bestuurskunde).

De nationale overheid bepaalt de parameters voor lokale initiatieven

Goed, coöperaties zijn dus intrinsiek exclusief en beperkt, maar de mate waarin ze dat zijn varieert. Die variatie wordt deels verklaard door omstandigheden – zoals de tomeloze inzet van initiatiefnemers - maar beleid is nooit ver weg.

Coöperatieven zijn geworteld in lokale gemeenschappen en kijken eerst naar lokale overheden, met ambivalente resultaten. Lokale overheden zijn doorgaans idolaat over actieve burgers in abstracto maar in concrete gevallen slaat dat enthousiasme vaak om in een meer gereserveerde houding. Aan burgers – échte burgers die handelen uit welbegrepen eigenbelang, niet de geabstraheerde burgers die handelen uit niets dan burgerzin – wordt een reeks tegenstrijdige eisen gesteld. Ze moeten professioneel zijn, maar het is ook weer niet goed als ze alleen hoogopgeleiden vertegenwoordigen; ze moeten herkenbaar en bereikbaar zijn, ook weer niet uit telkens dezelfde mensen bestaan; ze moeten uitgaan van een intrinsieke motivatie, maar ook passen binnen het beleidskader. Er zijn veel lokale overheden die coöperaties faciliteren met ruimte of advies, maar al snel rijst de vraag of ze niet bevoordeeld worden ten opzichte van anderen of te afhankelijk van de overheid. Het verlangen naar coöperaties en andere vormen van burgerinitiatief moet hier nog een vorm vinden.

De nationale overheid is ver buiten het bereik van de meeste coöperaties, maar bepaalt niettemin de parameters voor lokale initiatieven. De zogenoemde ‘salderingsregel’, waarmee kleinschalig opgewekte zonne-energie werd vrijgesteld van belasting (zie Elzenga & Schwencke in themanummer Bestuurskunde), zorgde bijvoorbeeld voor een stormloop van individuele en groepen huishoudens op zonnepanelen. In plaats van initiatiefnemers bij te staan met advies en subsidies op maat, werd simpelweg de drempel verlaagd om rendabel kleinschalig te investeren. Ook de nieuwe woonwet kan een stimulans zijn voor de oprichting en het bestaan van wooncoöperaties.

Het zijn interessante voorbeelden die laten zien hoe een simpele en kleine aanpassing in nationale regelgeving een hausse aan kleinschalig initiatief teweeg kan brengen. Een kleine tweak in default settings lokte allerlei initiatieven uit (vgl. Hajer & Dassen, 2014). Dat is iets om over na te denken. Overheden op alle niveaus drukken burgerinitiatieven stevig tegen de borst en zwaaien ze aardige woorden toe, maar tegelijkertijd maken ze duidelijk dat burgerinitiatieven niet bevoordeeld mogen worden. Zou het ook omgekeerd kunnen? De overheid zou dan terughoudend zijn met het uitspreken van warme woorden, maar zou juist wel proberen coöperatieven en burgerinitiatieven te bevoordelen door drempels te verlagen.

Grote bedrijven versus coöperaties

De salderingsregel is, helaas, de uitzondering die de regel bevestigt, want over het algemeen zijn grote, commerciële partijen structureel in het voordeel ten opzichte van coöperaties. Op het gebied van zonne-energie heeft de overheid inmiddels complexere en selectievere regelingen ingevoerd, waardoor juist kleinschalige initiatieven het zullen afleggen. Op het gebied van zorg zou de right to challenge (zie Bokhorst, in themanummer Bestuurskunde) die is ingebouwd in de Wmo, het mogelijk moeten maken dat lokale coöperaties meedingen naar aanbestedingen. Maar ervaringen in het Verenigd Koninkrijk stemmen weinig hoopvol: hoewel daar de vrijwillige sector veel sterker is dan in Nederland, winnen grote, commerciële partijen doorgaans de aanbestedingen. En zelfs de grootste zorgcoöperaties in Nederland kunnen moeilijk tegenwicht bieden aan de quasi-monopolies van zorgverzekeraars en zorgaanbieders.

Grote bedrijven schrijven de spelregels waar coöperatieven en kleine ondernemers zich aan moeten houden. De angst van lokale en nationale overheden om coöperaties te bevoordelen staat in schril contrast met het enthousiasme waarmee de belangen van grote bedrijven worden gediend: zij gaan mee met de Koning op handelsreis; maken op maat gesneden regelingen om (geen) belasting te betalen; schrijven mee aan het beleid voor wetenschap en onderwijs; en kunnen zich beroepen op nationale en internationale verdragen voor aanbesteden en standaardisering.
Een tweak in default settings klinkt als een kleinigheid, maar komt neer op het ingrijpen in machtsrelaties tussen maatschappelijke en marktpartijen. De ambassadeurs van de coöperatieven en burgerinitiatieven blinken tot nu toe vooral uit in warme woorden en kleine gebaren. Wat zou er gebeuren als ze een voorbeeld nemen aan de dadendrang waarmee Neelie Smit-Kroes lobbyt voor belastingvrijstellingen voor start-ups en durfkapitalisten? Wie weet wat er dan allemaal loskomt.

Justus Uitermark is bijzonder hoogleraar samenlevingsopbouw aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Dit artikel is mede gebaseerd op het themanummer van het tijdschrift Bestuurskunde over coöperaties, waarin zijn artikel in een volledige versie ook verscheen.

Het themanummer in het tijdschrift Bestuurskunde heet “A New Kid in Town: Burgercoöperaties” en behandelt de vraag in hoeverre burgercoöperaties speler of speelbal zijn in de nieuwe verhoudingen tussen overheid en samenleving. In totaal worden vier sectoren behandeld: (1) energie, (2) zorg, (3) breedband, en (4) wonen.

De artikelen uit het themanummer zijn:
1. Meike Bokhorst, Jurian Edelenbos, Joop Koppenjan & Mirjan Oude Vrielink: Burgercoöperaties. Speler of speelbal in de nieuwe verhoudingen tussen overheid, markt en samenleving.
2. Hans Elzenga & Anne Marieke Schwencke. Lokale energiecoöperaties: nieuwe spelers in de energie.
3. Meike Bokhorst. De koers van zorgcoöperaties. Samenwerken zonder te verworden tot paradepaard of werkpaard van de participatiesamenleving.
4. Koen Salemink & Dirk Strijker. Breedbandcoöperaties op het platteland. Leerscholen voor Next Generation Plattelandsontwikkeling
5. Meike Bokhorst & Jurian Edelenbos. De opkomst van wooncoöperaties in Nederland?
6. Justus Uitermark. De default settings van de participatiesamenleving.

Het volledige themanummer kan gevonden worden op: http://www.boomlemmatijdschriften.nl/tijdschrift/bk/2015/2

Literatuur
• Hajer, M., & Dassen, T. (2014). Slimme steden. Den Haag: PBL/NAi.
• Ham, M., & Meer, J. van der. (2015). De ondernemende burger. De woelige wereld van lokale initiatieven. Utrecht: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
• Uitermark, J. (2014). Verlangen naar Wikitopia. Oratie, Erasmus Universiteit Rotterdam.

Dit artikel is 3071 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. In het artikel wordt gesteld dat de coöperatie geen alternatief is voor staat en markt. Dat is juist in die zin dat je ook kunt zeggen dat de koe geen alternatief is voor de Nederlandse veestapel. De coöperatie is een rechtsvorm. Daarmee maakt ze deel uit van de staat. Tevens kan ze deelnemen aan het handelsverkeer en maakt ze dus ook deel uit van de markt. De specificiteit van een coöperatie verschilt niet wezenlijk van een andere vennootschapsvorm, noch van een staatsbedrijf of overheidsorgaan. Ze is zeker niet per definitie kneuterig van aard. De Rabobank is een coöperatie, Achmea is een coöperatie. In de tijd waarin ze ontstonden verschilden ze niet veel met de broodfondsen die nu opgericht worden. We kennen coöperatieve ziekenhuizen, coöperatieve woningbouw, coöperatieve supermarkt. Veel coöperaties zijn ooit opgericht ten behoeve van collectieve belangenbehartiging van klantleden. In tijden waarin de overheid en markt dienstbaar zijn aan de samenleving zullen burgers zich de moeite besparen om nieuwe coöperaties op te richten. We leven nu in een tijd waarin onder de bevolking het sentiment leeft dat overheidsorganen en bedrijven bestuurd worden op een manier die dikwijls niet meer in lijn is met het maatschappelijk belang waar ze hun bestaansrecht aan ontleden. Dan wordt de eigen regie binnen de coöperatieve vennootschapsvorm, ondanks de tijd en energie die de leden hier in moeten steken, verkozen boven regie door staat of markt. De coöperatie is daarmee wel degelijk een alternatief, maar inderdaad vooral bij gebrek aan beter.

  2. Zelden een zo juist artikel gelezen. Wij zijn een van die tientallen wooncooperatie in oprichting. Met honderden leden landelijk en al meerdere grondposities blijven we een maatschappelijke David in het land der Goliaths.
    Bij elk dilemma en grote beslissing kiezen instituties en overheden meestal voor zekerheid, voor risico-mijdend en dus conservatief gedrag. De witte raven die tegen het gemaximaliseerd winstdenken oproeien komen daardoor moeizaam vooruit door deze aanhoudende tegenwind.

    Wie werpt hier de eerste rake steen? Anno12, PIERDORP en veel anderen sneuvelden al als pasgeboren schildpadjes op het strand onderweg naar de reddende zee.
    Juist in de huidige markttransitie die door de wederopklimende markt wordt tegengewerkt zitten overheid en beleid op de sleutelpositie. Vreemd toch hoe juist de private winstmaximalisarie en de publieke risico-minimalisatie elkaar zo gevangen houden in een verstikkende omhelzing.

    Maar laten we hopen dat een paar schildpadjes het gaan redden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.