Getto’s of niet?

De Franse socioloog Loïc Wacquant ziet geen getto’s in Europa. Uit onze prachtwijken kun je gemakkelijk wegkomen en er ontbreekt een getto-mentaliteit. Maar de uitsluiting in achterbuurten van Parijs of Amsterdam verschilt volgens Luuk Slooter helemaal niet zoveel met die van Chicago.

In een groot interview in Trouw met Loïc Wacquant stelt de beroemde socioloog dat Europese ‘prachtwijken’ vaak bestempeld worden als getto’s, maar dat ze dat in werkelijkheid niet zijn. Wacquant illustreert dat met een voorbeeld: de Noord-Parijse wijk Quatre Mille in banlieue La Courneuve. Hij deed er begin jaren negentig onderzoek. Toen woonden er 26 nationaliteiten, nu zijn dat er 62. De mensen die hij destijds interviewde blijken nu vertrokken. Kortom, een toenemende diversiteit en poreuze grenzen, stelt Wacquant. Bovendien is er volgens hem geen gedeelde identiteit in de Franse wijk, en dat is aypisch voor een getto. Een getto heeft immers duidelijk gemarkeerde grenzen én een groep homogene bewoners die een mini-samenleving creëren met parallelle instituties. Franse banlieues gelijkstellen aan Amerikaanse getto’s is daarom volgens hem onjuist en gevaarlijk. In zijn boek Urban Outcasts zegt Wacquant het nog duidelijker: een Franse getto is een sociologische absurditeit.

In de afgelopen jaren deed ik in dezelfde Franse wijk als Wacquant etnografisch onderzoek. Ik woonde er enkele maanden en nam deel aan het dagelijkse leven. Mijn observaties leiden tot drie kanttekeningen ter nuancering.

Ik werd gezien als een indringer in de Franse banlieue

Ten eerste, de diversiteit van de populatie. De wijk Quatre Mille wordt, net als veel andere Franse ‘probleemwijken’ hoofdzakelijk bewoond door migranten. Inderdaad, ze komen uit verschillende windstreken: Mali, Marokko, Algerije, Ivoorkust, de Comoren etc. Dat kan bestempeld worden als een ‘diverse’ (verschillende nationaliteiten), maar ook als een redelijk ‘homogene’ groep bewoners (voornamelijk migranten). Het hangt af van het criterium dat gehanteerd wordt. De bril waardoor men kijkt. De scheidslijnen die van belang en dominant zijn in een samenleving.

Ten tweede is de door Wacquant veronderstelde poreusheid van grenzen relatief. Het is inderdaad mogelijk om de Franse probleemwijken te verlaten: economisch succesvolle bewoners verhuizen en jongeren uit de wijk worden incidenteel toegelaten tot het prestigieuze instituut Sciences-Po in hartje Parijs. Toch heeft ook een groot deel van de jongeren die ik sprak het gevoel opgesloten te zijn in de wijk. Parijs is een andere wereld. Sommigen blijven zelf ook liever hangen rondom hun flatgebouw. Ze ervaren de grenzen als ze op basis van hun postcode weer eens afgewezen worden voor een sollicitatie. Maar ook mijn aanwezigheid in Quatre Mille legde, voornamelijk in het begin van mijn onderzoek, de grenzen bloot. Tientallen keren werd ik op straat staande gehouden door jongeren uit de wijk. Soms vriendelijk, soms vijandig. Ze vroegen wat ik er deed. Ze zagen me als een prototype witte Fransman. Een jongen noemde me daarom de eerste weken consequent ‘Philippe’. Vier keer werd ik door de lokale politie achtervolgd en staande gehouden. Op verdenking van het kopen van drugs (ten onrechte overigens). Met andere woorden, zowel inwoners van de wijk als de instanties zagen mij als indringer van een begrensde plek, die gesurveilleerd en gecontroleerd wordt.

Tot slot, de afwezigheid van een gemeenschappelijke identiteit. De inwoners van de Franse probleemwijken hebben zich niet zodanig politiek georganiseerd, dat het heeft geleid tot een black is beautiful-beweging zoals in de VS in de jaren zestig. Toch identificeren veel jongeren die ik geïnterviewd heb zich in sterke mate met de wijk waarin ze wonen. Sommigen stellen dat ze zich niet zozeer Frans voelen, noch Algerijns, Marokkaans of Malinees, maar vooral ‘banlieusard’. Dat etiket krijgen ze ook, sterker dan bijvoorbeeld in Nederland, van buitenaf opgeplakt.

Ook in Nederland hebben jongeren in achterstandswijken een buurtgevoel

Het publieke en politieke debat wordt in Nederland veel vaker en explicieter in etnische en religieuze termen gevoerd. Het gaat over Marokkanen, Antilianen, Moslims. In Frankrijk daarentegen rust het stigma veel nadrukkelijker op ‘plaatsen’, op de voorsteden. Het gaat over ‘la crise des banlieues’ met als hoofdrolspelers ‘les jeunes des banlieues’. Dat neemt overigens niet weg dat Nederlandse jongeren uit achterstandswijken zich ook sterk kunnen binden aan de buurt. De etnografische studie van Jan Dirk de Jong (2007) in Amsterdam-West wijst bijvoorbeeld in die richting.

Die wijkidentiteit is voor veel jongeren uit Quatre Mille een handicap, maar het biedt ook veiligheid. Ze zijn er trots op. Sommigen rappen erover op YouTube. De postcode van de wijk staat in graffiti op de muren. Je identificeren en geïdentificeerd worden als ‘banlieusard’ geeft tegelijkertijd een gevoel van bescherming en uitsluiting. Het lijkt op de ‘januskop’ die volgens Wacquant zo kenmerkend is voor het getto.

Critici van Wacquant zien wel getto’s in Frankrijk

Een aantal vooraanstaande Franse sociologen is het pertinent oneens met Wacquant. De definitiestrijd woedt al jaren. Didier Lapeyronnie, bijvoorbeeld, zegt in zijn invloedrijke boek ‘Ghetto Urbain’ (2008) dat het getto niet exclusief toebehoort aan Joden of zwarte Amerikanen. De stijgende segregatie, raciale discriminatie, werkloosheid en de sociale organisatie van bewoners van Franse voorstedelijke wijken heeft in de afgelopen decennia, volgens hem, weldegelijk geresulteerd in het ontstaan van getto’s. Socioloog Michel Kokoreff vraagt zich in een wetenschappelijk artikel uit 2009 af hoe grondig Wacquant de Franse banlieues eigenlijk heeft onderzocht en meent dat zijn gegevens uit het begin van de jaren negentig achterhaald zijn. Geen absurditeit dus, maar een Franse realiteit.

Mijn kanttekeningen bij het interview van Wacquant zijn, zoals gezegd, geen pleidooi om de Franse wijken als getto te bestempelen, noch om ze als ‘anti getto’ te zien zoals Wacquant voorstelt in zijn boek ‘Urban Outcasts’. Wat wel of niet een getto is, is een kwestie van definitie. Belangrijker zijn de onderliggende processen van in- en uitsluiting. Hoe verharden de grenzen van bepaalde plekken? Waarom voelen de bewoners van die plekken zich minder herkend en erkend door overheidsinstanties? En welke gevolgen heeft dat voor het alledaagse leven? Die onderliggende processen zijn wellicht helemaal niet zo verschillend voor de achterbuurten van Chicago, Parijs en Amsterdam, maar uiten zich slechts in verschillende gradaties en verschijningsvormen.

Luuk Slooter is verbonden aan het Centrum voor Conflict Studies, Universiteit Utrecht. Hij doet promotieonderzoek naar voorstedelijk geweld in Frankrijk.

 

Jong, Jan Dirk de (2007) Kapot Moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Aksant.

Kokoreff, Michel (2009) Ghettos et Marginalité Urbaine: Lectures Croisées de Didier Lapeyronnie et Loïc Wacquant, Revue française de sociologie, 50 (3), 553-572.

Lapeyronnie, Didier (2008) Ghetto Urbain. Ségrégation, violence, pauvreté en France aujourd’hui. Paris : Robert Laffont.

Wacquant, Loïc (2008) Urban Outcasts. A Comparative Sociology of Advanced Marginality. Cambridge: Polity Press.

Dit artikel is 4624 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (2)

  1. Beste,

    Een interessant artikel over sociale uitsluiting. Het verbaast me dat er nog zo’n strijd is om wat nu wel of niet een getto zou zijn. Momenteel bevind ik mij in de afrondende fase van mijn etnografisch onderzoek in Amsterdam Zuidoost. Voor mijn masterscriptie Criminologie heb ik onderzoek gedaan naar een buurt in Zuidoost, de groepsvorming aldaar en wat dit betekent voor de identiteit van de mannen van de straat. Migratie en sociale uitsluiting zijn een groot thema in mijn scriptie en ik vind dit artikel dan ook erg interessant. Ik zie in mijn onderzoek zeker dat buurtgevoel, maar ook de wrijving die ontstaat door loyaal te zijn naar een groep en een buurt. Alles draait om je eigen reputatie, waardoor de straatjongens letterlijk moeten vechten om onderdeel te zijn van een groep, waar ze ook maar al te graag bij willen horen.
    De wijkidentiteit ontstaat ook door die strijd. Dat Wacquant nog zo stellig is over de definitie van een getto, vind ik opvallend. Wellicht voldoen de Europese wijken niet aan het plaatje van een Amerikaanse getto, maar is dit niet precies wat Klein (2001) omschrijft als de Eurogang Paradox? Vooruit, dit gaat dan over gangs, maar die ontstaan vaak in de zogenaamde getto’s. In mijn onderzoek is er een gang actief en wellicht minder heftig als in andere landen, zijn de mannen crimineel actief, vormen een groep en bewegen zich door de stad.

    Ik kan er uren over doorpraten, ben benieuwd of ik een reactie krijg haha!

    Marijke

  2. Interessante reactie op het interview met Loic Wacquant en een overtuigend argument wat betreft de Parijse banlieus. Een vraag die echter bij mij opkomt is of we niet een té eenzijdig beeld schetsen van het opgroeien in een Nederlandse ‘prachtwijk’. Het onderzoek van Jan-Dirk de Jong en ook het onderzoek van Marijke hierboven richten zich alleen op de ‘straatjongeren’. Hoe zit het met de ‘gewone’ jongere die opgroeit in zo’n wijk? Zelf heb ik onderzoek gedaan onder jongeren in Rotterdam-Zuid: hieruit blijkt inderdaad dat er een hoge mate van buurtbinding is, maar het gevoel ‘opgesloten’ te zitten in de wijk is bij veel van deze jongeren nauwelijks aanwezig. Kunnen we dan spreken van een getto als het gevoel van sociale uitsluiting slechts geldt voor een beperkte groep?

    Ik denk (daarom) ook niet dat we kunnen spreken van de ‘Europese getto’: de Franse banlieu heeft meer gemeen met de south side of west side van Chicago (waar ik zelf ook onderzoek heb gedaan) dan een prachtwijk in Nederland.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *