Nederland lijdt steeds meer aan collectieve pleinvrees

Het was weer een gezellige jaarwisseling. Althans waarschijnlijk voor de meesten van ons, met gewoon een slok te veel op. Maar een kleine minderheid houdt zich jaarlijks bezig met scholen in de fik steken, knokken voor de lol, vechten met steekwapens, aanvallen van hulpverleners, vuurwerkterreur.

Iets preciezer: 2.500 incidenten, 140 aanvallen op hulpverleners, 940 arrestaties, tien charges van de ME. In Culemborg liep het zo uit de hand, dat het nog dagen hommeles bleef. Burgemeester Aartsen van Den Haag (VVD) spreekt van een ‘crisissituatie’, minister Ter Horst (Binnenlandse Zaken, PvdA) was iets tevredener: ‘onrustig maar beheersbaar’. De politie Zuid-Holland-Zuid houdt het met 27 arrestaties toch nog liever op ‘gezellig’.

De jaarwisseling heeft op sommige plaatsen het karakter gekregen van een rituele geweldsexplosie. We hebben nog even voor de volgende jaarwisseling aanbreekt, maar de vraag is belangrijk: kan het ook anders?

Kort op de huid
De beste stuurlui staan aan wal; we gaan niet beweren dat we een alternatief voor de aanpak hebben. Over het algemeen helpt kort op de huid zitten het beste: snelle interventies en zichtbaar toezicht (het dorp Veen zette drie onbemande vliegtuigjes van Defensie in). Voorkomen dat de zaken escaleren. En anders snelle sanctie met supersnelrecht. Maar dat veronderstelt veel corrigerende inzet, op veel plaatsen tegelijkertijd. En elk serieus incident leidt achteraf dan weer tot de conclusie dat meer inzet gewenst was (heeft het COT al gerapporteerd?). Alleen al om die reden dienen we ons serieus de vraag te stellen of we dit wel willen. Slaan we niet massaal een weg in die uiteindelijk juist tot grotere escalatie leidt? Daartoe moeten we een onderscheid maken tussen het kleine verhaal van het toezicht en de handhaving en het grotere verhaal van de samenleving. De openbare ruimte wordt in toenemende mate een strijdperk van bezetting en ontzetting, van anti-sociaal gedrag en de strijd daartegen. Openbare ruimte is steeds meer een omstreden ruimte, ingericht volgens de logica van de veiligheid.

Toch  bestaat er in de wereld van de volkshuisvesting de overtuiging dat openbare ruimten belangrijk zijn voor de (buurt)samenleving. Het Ruimtelijk Planbureau verwijst naar pleinen, straatverbindingen en bomenlanen in de wijken als ‘de kers op de taart’. En de VROM-raad stelt al even vrolijk dat de publieke ruimte essentieel is voor het goed functioneren van de samenleving. Deze legt een basis voor vertrouwen van burgers in de overheid en in hun probleemoplossend vermogen.

Meer camera's
Er is dus nogal een tegenstelling tussen de hoop op de gunstige uitwerking van publieke plekken, en de vaak grimmige werkelijkheid van alledag. We zien steeds meer camera’s, toezichthouders en handhavers, en een steeds strengere regelgeving. In Nederland hangen inmiddels zo’n driehonderd mosquito’s die jongeren onder de 25 jaar (alleen zij kunnen ze horen) met een hoog piepend geluid van een bepaalde plek moeten verjagen. In de wijk ’s Gravenland in Capelle aan den IJssel plaatste de gemeente er twee na klachten van buurtbewoners, nota bene op het voor jongeren bestemde Cruyff Court. Ook worden steeds vaker samenscholingsverboden, plein-ontzeggingen en gebiedsverboden toegepast. Repressieve regulering komt niet alleen van de overheid (in partijprogramma’s een dominant punt), burgers vragen er ook om.

Maar er wordt soms zo voortvarend gereguleerd, dat de spontane ordening wordt weggedrukt. Deze reguleringsdrift leidt overigens niet alleen tot grimmigheid. Naast groeiende controle zien we ook een toename van evenementen, festivals en winkelcentra waar vooral genoten moet worden. Maar dan wel binnen strikte regels en veiligheidsvoorschriften. Uitbundig leven in een strakke orde van hekken, huisregels en particuliere beveiligers. Het lijkt wel alsof we steeds banger zijn voor de publieke ruimte als die niet op een of andere manier geregeld is.

Pleinvrees
Deze angst doet denken aan de agorafobie of pleinvrees, die zich aan het einde van de negentiende eeuw als neurose ontwikkelde. Socioloog Bram de Swaan zag de opkomst van pleinvrees als een bewijs van de verinnerlijking van verboden. Wat eerst niet was toegestaan, werd omgezet in een innerlijke vrees. Ruim een eeuw later lijkt ons net zoiets te zijn overkomen. We kunnen in alle vrijheid een onbegrensde wereld in, maar zijn bevangen door de angst voor de onvoorspelbaarheid ervan. Er lijkt sprake te zijn van een collectieve agorafobie.

De publieke ruimte kent een geforceerde spanning van overlast en regulering, van toe-eigening en herovering, van commercialisering en crowd control. De omstreden publieke ruimte is een opgefokte ruimte, waarvan de vanzelfsprekende gemeenschappelijkheid verloren is gegaan. In wezen is het beleven van publieke ruimte gebaat bij een zekere mate van zelfcontrole, van onuitgesproken gedeelde verwachtingen, van toevallige ontmoetingen en van wederzijds vertrouwen. Maar ze is nu vooral bezet met ervaringen van onzekerheid, onbeschaafdheid of regelrechte intimidatie, en de maatregelen daartegen. De collectieve neurose leidt tot een obsessieve externe beheersing van de publieke ruimte.

Andere groepen
Kan het ook anders, zou je je kunnen afvragen. Intimiderende overlast moet immers worden aangepakt, een zekere structuur en speelgelegenheden zijn in principe alleen maar goed, en een straatfestival moet goed begeleid en beveiligd worden. Maar overkill ligt op de loer. Veiligheid zonder betrokkenheid van bewoners is uiteindelijk contraproductief. De samenleving wint bij diversiteit in gebruik en contact van aangezicht tot aangezicht, maar ook bij een zekere frictie, die daar eventueel het gevolg van is. Uit onderzoek blijkt dat goed functionerende pleinen verschillende soorten gebruikers kennen. Niet een teveel aan jongeren is het probleem, maar de afwezigheid van andere groepen. In plaats van het kindvriendelijk maken van pleinen (een veel gekozen oplossing) kan men pleinen beter gezinsvriendelijk maken: de kinderen en jongeren komen vanzelf wel. Op multifunctionele pleinen staan ook bankjes voor ouderen en is bij voorkeur ook een horecavoorziening. De vrije straat is ook een beetje een vrijgevochten straat. Daar ben je geen onderdaan, consument, gezinslid of echtgenoot, maar gewoon een vrij individu.

Kasplantjes
In een pluralistische samenleving zijn onverwachte ontmoetingen belangrijk. Ze dwingen burgers met anderen om te gaan of in ieder geval te zien. Contacten hoeven niet alleen aangenaam en voorspelbaar te zijn, maar mogen tevens verwondering en zelfs irritatie oproepen. Dergelijke ervaringen versterken de weerbaarheid en zelfredzaamheid. Wie te veel mikt op het steriel maken van de omgeving met zero tolerance, creëert op den duur kasplantjes. Confrontaties met vreemden stimuleren het nadenken over zichzelf en de eigen vooringenomenheid.

Dat is geen pleidooi voor naïviteit, maar voor proportie. Een uitgaanscentrum behoeft een andere aanpak dan een wijk. Ook uit eigen onderzoekswerk kunnen we concluderen dat de situatie in de Culemborgse wijk Terweijde te lang op zijn beloop is gelaten. Overlast is jarenlang niet aangepakt, maar tegelijk is de publieke ruimte onaantrekkelijk gemaakt door verbodsborden, betonnen bielzen en een afgegraven speelplaats. De wijk werd steeds meer een vrijplaats, waar alleen het recht van de sterkste ging gelden. Dan is het eigenlijk al te laat. De overheid moet een beperkt aantal regels opstellen voor gebruik van de publieke ruimte, en die regels vervolgens ook handhaven.

Uiteindelijk zijn het de bewoners die de leefbaarheid maken; de regulering moet ondersteunend zijn aan de spontane sociale orde, zelfs met Oudjaar.

Dit artikel schreef Hans boutellier samen met Nanne Boonstra en verscheen op 12 januari 2010 in NRC Handelsblad.  Het komt voort uit het boek ‘Omstreden ruimte; over de organisatie van spontaniteit en veiligheid’, dat de auteurs samen met Marcel Ham redigeerden.