‘Door de studie van ambtenaren en besturen kom je meer te weten over de waarden die een samenleving belangrijk vindt. Ambtenaren en hun kantoortjes zijn de artefacten waarmee we een maatschappij ontdekken en interpreteren. Zoals een antropoloog in verre landen naar rituele dansen, maskers en hakbijlen kijkt, zo kijken bestuurskundigen idealiter naar de lokale ‘bureaucraat’.
Bestuurskunde is hypegevoelig
Helaas moet ik constateren dat bestuurskunde lijdt onder een onthutsende mate van parochialisme, waarbij academici zich telkens opnieuw richten op de bestuurlijke trends die toevallig hip zijn in eigen land. De ontkenning van onderzoekstradities in andere landen en het gebrek aan verbinding met andere disciplines soms tot vreemde interpretaties, en tot het telkens opnieuw uitvinden van het wiel. Dit leidt tot ad-hoc verklaringen om de eigen nationale situatie te legitimeren of glorifiëren in plaats van deze te analyseren.
De methodologische kwaliteit van veel bestuurskundig onderzoek laat te wensen over. Wat vooral opvalt, is het bijna blinde geloof in de kwaliteit van data wanneer deze afkomstig zijn van gerenommeerde instellingen, zoals OESO of EUROSTAT.
De wereld houdt niet op bij Nederland
In de bestuurskunde leeft de sterke overtuiging dat er voortdurend gezocht moet worden naar een link tussen theorie en praktijk. Probleem hier is dat er te zeer naar de Nederlandse praktijk wordt gekeken. Volgens mij zouden we veel meer op zoek moeten gaan naar de meest geschikte en meest relevante praktijken om fenomenen te begrijpen, ongeacht of ze per se in Nederland voorkomen. De maatschappelijke impact van de nationale bestuurskunde ligt tenslotte ook niet altijd in Nederland. Denk bijvoorbeeld aan de enorme groei van het internationale advieswerk rond governance en public sector reform. Of aan de dringende noodzaak van meer bestuurskundige kennis over staats- en natievorming in gefaalde staten. En wat te denken van de massale investeringen die worden gedaan in partnerlanden van de EU om het bestuur daar op peil te krijgen en de recente zorgen over de inefficiëntie en corruptie bij Zuid-Europese overheden?
De vroege beoefenaars van de vergelijkende bestuurskunde zagen de praktijk als middel om het vak betere theoretische grondslagen te geven. Ze waren echter fel tegen de excessieve praktijkoriëntatie van de toenmalige Amerikaanse bestuurskunde. Zelf ben ik van mening, dat samenwerken met nationale of lokale besturen een must is. Maar terwijl een academisch genbioloog die in opdracht werkt van de multinational Monsanto kritiek over zich heen krijgt, blijft het in de bestuurskunde oorverdovend stil over het gevaar van zoiets als belangenvermenging. Sterker nog, hoe groter de belangenvermenging en hoe kleiner de afstand tot de Haagse kaasstolp, hoe groter de kwaliteiten van de bestuurskundige in kwestie worden ingeschat.
Bestuurskunde staart naar eigen navel
Mijns inziens zou er een stevig debat moeten worden gevoerd over hoe de bestuurskundigen zich zouden moeten verhouden tot de praktijk, vooral omdat de keuze van de inhoudelijk thema’s in ons vakgebied sterk wordt gestuurd door de fondsen die beschikbaar worden gesteld. Combineer dit met een uitgebreide cultuur in dit land van quasi-onderhandse toekenning van derde geldstroom onderzoeksopdrachten, en het wordt duidelijk waarom delen van de bestuurskunde nu worden gedomineerd door navelstaren, door een constante herhaling van gekende zetten, en door een te sterke focus op de waan en de hype van de dag. De financiële aantrekkingskracht is enorm.
De grootste bedreiging echter komt vanuit de agenda en de neiging van zelfs tweede geldstroomfinanciers om de financiering steeds vaker te programmeren rond bepaalde thema’s en bepaalde lokale beleidsnoden. Het beleid van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek die sturing geeft aan de Nederlandse wetenschap via subsidies en onderzoekprogramma’s is daar een duidelijk voorbeeld van.
Gebukt onder extreme vorm van normativiteit
Om de praktijk in eigen land vooruit te helpen, hebben bestuurskundigen de neiging zich vooral te richten op nieuwe managementsystemen, best practices, en innovaties. De focus op best practices houdt echter twee belangrijke beperkingen in.
Ten eerste de neiging om het functioneren van bestuurlijke systemen enkel te beoordelen op basis van hun efficiëntie en effectiviteit, betekent een belangrijke ontkenning van het grootste deel van de betekenis van die systemen.
En ten tweede, wanneer bestuurskundigen enkel naar zogenaamde ‘goede’ praktijken kijken, zou het er toe kunnen leiden dat ze totaal geen oog hebben voor de variabelen die er echt toe doen bij het verklaren van het functioneren van besturen of de verschillen ertussen.
Een te grote focus op ‘best practices’ betekent dat ons vakgebied gebukt gaat onder een extreme vorm van normativiteit. Normatieve opvattingen kunnen uiteraard, en hebben hun rol in de maatschappelijke functie van de wetenschapper, maar ze moeten worden onderscheiden van wetenschappelijke opvattingen.
Mijn pleidooi voor een vergelijkende bestuurskunde verraadt in enige zin het geloof in het bestaan van tenminste een aantal algemene principes. Dit geloof in algemene principes is niet nieuw. Om dergelijke principes te kunnen achterhalen is meer dan een case nodig – er moet vergeleken worden. En laat het daar nu net aan ontbreken in veel van de bestuurskunde.
Focus gericht op Europa
Mijn eigen onderzoeksagenda is gericht op vergelijkingen binnen de Europese ruimte, met de 27 EU landen als focus. Bestaande vergelijkingen in de bestuurskunde richten zich meestal op een selecte groep, meestal Angelsaksische, landen, of, wanneer we enkel naar Europa kijken, landen in het Noordwesten van Europa. Dit zijn de landen waar ook veel bestuurskundigen werken, maar niet noodzakelijk de meest geschikte landen om bestuurskundige fenomenen te onderzoeken. Een vergelijkende bestuurskunde die zich richt op de 27 EU landen. Een mooie uitdaging.’
Steven Van de Walle is hoogleraar Vergelijkende Bestuurskunde verbonden aan de faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel is een ingekorte versie van zijn oratie die hij op 28 juni 2012 heeft uitgesproken bij de aanvaarding van zijn ambt.