Koester hoge verwachtingen van ‘burgerkracht’

Een ‘terugtrekkende overheid’ en een groter beroep op ‘burgerkracht’ hoeft niet tot grotere ongelijkheid tussen wijken te leiden, mits de overheid kwaliteit levert en zuinig is op de ‘stenen’, de verbanden en de gevoelens van eigenwaarde die (individuele en collectieve) zelfredzaamheid mogelijk maken.

Voorjaar 2012. In de Rotterdamse Kenniswerkplaats ‘Leefbare wijken’ vragen wetenschappers aan gemeenteambtenaren wat voor hen dringende onderzoeksvragen zijn. De ambtenaren, die allemaal bezig zijn de krimpende begroting van hun dienst rond te krijgen, antwoorden: we moeten twintig procent op ons budget bezuinigen; de bewoners zullen meer zelf moeten doen voor de ‘leefbaarheid’ van hun wijk. Dat is misschien ook wel goed, maar kan iedereen dat wel? Komen de zwaarste lasten niet op de zwakste schouders, de bewoners van de ‘kwetsbare’ wijken, terecht?

Voor ons als wetenschappers was het de opdracht om daarover kennis aan te dragen uit studies in binnen- en buitenland. Om met het binnenland te beginnen: er zijn gegronde redenen voor enig optimisme. De vrijwillige inzet voor publieke zaken is de afgelopen dertig jaar niet gedaald. Nederland is in vergelijking met de omringende landen nog steeds kampioen vrijwilligerswerk. De ‘achteroverleunende burger’ zit vooral in het hoofd van de notaschrijvers. Voorts zien we een nieuwe tendens: waar in het traditionele vrijwilligerswerk witte, middelbaar opgeleide oudere mannen domineren, worden recentere ‘bewonersinitiatieven’ in de zogenoemde ‘krachtwijken’ gedragen door een veel diversere groep bewoners (Tonkens & Verhoeven 2011). Initiatiefnemers zijn vaak mensen met enige actie-ervaring, al of niet opgedaan in de buurt, maar omdat de activiteiten en taken niet bij voorbaat vastliggen kunnen minder ervaren bewoners makkelijk aansluiten. Heel veel soorten competenties kunnen bruikbaar zijn en veel kan aldoende geleerd worden (Specht 2012). De motieven om zich vrijwillig in te zetten zijn onveranderlijk praktisch en sociaal. Mensen willen iets oplossen of iets creëren, en iets voor en vooral ook met ‘de ander’ doen.

De noodzaak van reputatiebeheer

Kan de overheid dus gewoon ‘op zijn handen zitten’, ook in de ‘kwetsbare wijken’? In armere wijken zijn bewoners niet per definitie minder actief dan in rijkere wijken. Van belang is allereerst dat mensen hun eigen gedragsnormen naar beneden of boven bijstellen naar aanleiding van interpretaties van wat ze om zich heen zien en wat ze daarom van medebewoners én de gemeente verwachten (Blokland 2008). ‘Het is hier toch altijd een zootje en niemand doet er wat aan’, is dan de legitimatie van eigen gebrek aan zorgzaamheid. Aan de kwaliteit van het beheer, het onderhoud en de publieke voorzieningen lezen bewoners af wat en wie de overheid van waarde vindt. Slecht onderhoud produceert onverschilligheid. Bewoners houden op een bepaald moment zelfs op met klagen.

Ook het imago van de wijk speelt een rol (Permentier 2009). Een ongunstige wijkreputatie maakt het voor bewoners moeilijk om in hun medebewoners potentiële medestanders te zien. Als de oude bewoners van herstructureringswijken zichzelf gediskwalificeerd voelen als tweederangsburgers, dan houden ze afstand tegenover de bewoners van de nieuwe duurdere huizen (Reijndorp & Van der Zwaard 2008).

Naast het op orde houden van ‘schoon-heel-veilig’ – en liefst iets meer, namelijk schoonheid – zou daarom reputatiebeheer een standaardonderdeel van het gebiedsgericht werken moeten zijn. Dus niet: Rotterdam-Zuid, een gebied met 200.000 zeer verschillende inwoners en wijken, in zijn geheel tot rampgebied van on-Nederlandse proporties verklaren, in de hoop op een zak met geld. Want dat belemmert de vorming van tactische verwantschappen: het – dwars door allerlei verschillen heen - herkennen van een gedeeld gevoel en kijk op een bepaalde zaak en het bij elkaar brengen van verschillende kwaliteiten om zaken praktisch op te lossen (Reijndorp & Reinders 2010; Van der Zwaard 2004).

Stenen zijn van belang

Sampson en collega’s, de Amerikaanse onderzoekers die voor actiebereide bewoners de term ‘collectieve zelfredzaamheid’ bedachten, vonden in een later onderzoek dat het gezamenlijk opkomen voor publieke kwesties tussen 1970 en 2000 constant bleef (Sampson 1997 en 2005). Of, zoals ze schrijven: in de periode waarin volgens Putnam (2000) mensen zich achter hun tv terugtrokken, de bowlingleague implodeerde, het vrouwelijk leger van vrijwilligers massaal de arbeidsmarkt op ging en het vertrouwen in de ‘gegeneraliseerde ander’ drastisch afnam, wisten mensen elkaar toch te vinden. Dat mensen in de ene buurt actiever zijn dan in de andere heeft vooral te maken met de organisatiedichtheid en actiegeschiedenis van een wijk. Kennis en ervaringen zitten niet alleen in individuele hoofden, ze zitten ook in collectieven, organisaties en in plekken.

Laten we dit toelichten aan de hand van de Rotterdamse ‘krachtwijk’ Het Oude Westen (10.000 bewoners); een wijk waar onlang 70 bewonerswerkgroepen werden geteld. Tot nu toe gingen de bezuinigingen in het welzijnswerk in Nederland voor 80 tot 90 procent ten koste van voorzieningen, van de locaties - met het argument dat men beter kan investeren in activiteiten dan in stenen. Ook in het Oude Westen werden de buurtbibliotheek, alle clubhuizen, het wijk/sportgebouw en de taaldrukwerkplaats gesloten. Dit bezuinigingsbeleid gaat voorbij aan de betekenis die bepaalde gebouwen en voorzieningen kunnen hebben voor het instandhouden en de groei van publieke vertrouwdheid in een wijk, voor de presentatie en ontwikkeling van competenties die nodig zijn om leefbaarheidskwesties aan te pakken en het bij elkaar brengen van de ervaren en minder ervaren actieve wijkbewoners (Van der Zwaard & Kreuk 2012). Niet voor niks richten veel recente bewonersinitiatieven zich op het behoud en het creëren van aantrekkelijke publieke binnen-  en buitenplekken. Zo ook in het Oude Westen: daar startten de afgelopen tijd bewoners Leeszaal Rotterdam West, clubhuis Adriana en de Tussentuin.

Militant optimisme van bewonersinitiatieven

In veel van de huidige bewonersinitiatieven zit kritiek op verwaarlozing en veronachtzaming door de overheid. Het is compensatie en aanvulling op wat de overheid en de markt laat liggen. En het is de overtuiging en het zelfbewustzijn dat het van onderop ook, anders en misschien wel beter kan. Die signalen zouden overheid en professionals moeten oppikken. De overheid zou dus niet zomaar panden en terrein moeten sluiten omdat ze financieel niet rendabel zijn, maar samen met bewoners moeten zoeken naar mogelijkheden om ze sociaal rendabel te houden of te maken. Of algemener: bewoners (en ondernemers) in een wijk moeten niet langer alleen gevraagd worden om problemen te verwoorden, maar uitgenodigd worden om oplossingen aan te dragen en tegenspraak te geven. De overheid moet niet aansturen maar ruimte scheppen, en fine tuning, andere zeggenschaps- en eigendomsverhoudingen mogelijk maken, maar ook zelf tegenspraak leveren (Van de Wijdeven 2012. Schreurs & Hillen 2012). Ze zou oog moeten hebben voor de wensen, behoeften, ambities en kwaliteiten die in de bewonersinitiatieven naar voren komen; en voor de tactieken waarmee in het dagelijks leven leefbaarheidskwesties in de buurt worden opgelost, vaak nog voordat ze als zodanig benoemd zijn.

Hoge verwachtingen koesteren

Zo’n ‘uitnodigende overheid’ (Tonkens 2009) maakt geen ‘productafspraken’ met de welzijnsinstellingen en stuurt de sociale professionals niet met een lijstje, binnen twee jaar te realiseren, targets de wijk in, maar verwacht van hun vakmanschap dat zij vanuit verschillende perspectieven kunnen denken en doen.

Afgaande op studies over ‘best persons’ wordt het benodigde vakmanschap van de sociale professional gekenmerkt door aandacht en interesse, weten wanneer los te laten en wanneer bij te springen, precisie en de grote lijn bewaken, flexibel meedenken en gezonde tegenspraak, en nadenken over de groepen die wel en niet (actief) betrokken zijn bij een activiteit (Van den Brink e.a. 2012). ‘Op de handen zitten’ krijgt met deze kennis over het benodigde vakmanschap een andere betekenis: minder doen en meer denken. Er is meer kennis nodig van wat bewoners nu al doen voor elkaar en de publieke zaak. Maar het begint allemaal met hoge verwachtingen, die zijn een voorwaarde voor het vertonen en ontwikkelen van het gewenste gedrag. Om burgerkracht te stimuleren zal het beeld van de ‘achteroverleunende’ en ‘kwetsbare’ burger plaats moeten maken voor het beeld van …. hoe noem je zo iemand die op het puntje van zijn stoel zit…

Joke van der Zwaard en Maurice Specht zijn onderzoekers.

Dit stuk is gebaseerd op een literatuurstudie in opdracht van de Rotterdamse Kenniswerkplaats Leefbare Wijken, een samenwerkingsverband van Gemeente, Erasmus Universiteit en enkele andere kennisinstituten. Het complete rapport (Betrokken bewoners en betrouwbare overheid) inclusief de complete lijst van literatuurverwijzingen kan gedownload worden op www.kenniswerkplaats-leefbaar.nl.

 

 

Referenties

 

Barrie, D., Militant optimists, in Britton, T. (ed.), Hand Made. Portraits of emergent new community culture.

 

Blokland, T. Oog voor elkaar. Veiligheidsbeleving en sociale controle in de grote stad. Amsterdam, Amsterdam University Press 2008.

 

Brink, G. van den, e.a. Best persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijk. Amsterdam, Boom 2012.

 

Karsten, L, A. Reijndorp, J. van der Zwaard, Stadsmensen. Levenswijze en woonambities van stedelijke middengroepen. Amsterdam, Het Spinhuis 2006.

 

Kleinhans, R. & G. Bolt, Vertrouwen houden in de buurt. Verval, opleving en collectieve zelfredzaamheid in stadsbuurten. Den Haag, NICIS 2010.

 

Permentier, M.G. Reputation, neighbourhoods and behavior.Utrecht, UU 2009.

Putnam, R. Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon & Schuster 2000.

 

Reijndorp, A. & J. van der Zwaard, 'Kan en wil ik mijn kind hier laten opgroeien'. In: Pedagogiek in Praktijk Magazine 14 (2008) 3, 20-24

 

Reijndorp, A. & L. Reinders (red), De alledaagse en de geplande stad. Over identiteit, plek en thuis.Amsterdam, SUN/Trancity 2010

 

Sampson, R.J. et al, ‘Neighbourhood and violent crime: a multilevel study of collective efficacy.’ In: Science 277 (1997) 918-924.

 

Sampson, R.J. et al, ‘Civil society reconsidered: the durable nature and community structure of collective action.’ In: American Journal of sociology vol. 111 (2005) nr 3, p.673-714

Schreurs, E. en Hillen, M. (2012) Top-up! Pleidooi voor een weerbarstige ambtenaar, Archined, verkregen op 13-02-213.

Specht, M. De pragmatiek van burgerparticipatie. Hoe burgers omgaan met complexe vraagstukken omtrent veiligheid, leefbaarheid en stedelijke ontwikkeling in drie Europese steden. Amsterdam, VU 2012.

 

Tonkens, E. ,Tussen onderschatten en overvragen. Actief burgerschap en activerende organisaties in de wijk, Amsterdam, Sun Trancity, 2009

 

Tonkens, E.H. & I. Verhoeven, Bewonersinitiatieven: proeftuin voor partnerschap tussen burgers en overheid. Een onderzoek naar bewonersinitiatieven in de Amsterdamse wijkaanpak. Amsterdam, UvA 2011.

 

Wijdeven T. van de, Doe-democratie. Over actief burgerschap in stadswijken, Delft, Eburon

 

Zwaard, J. van der, ‘Zoek de verbanden! Sociaal kapitaal als basis voor sociaal beleid.’ Aannemen of waarnemen? Een dynamische kijk op sociaal kapitaal. Tilburg, PON Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord Brabant 2004, 20-57.

 

Zwaard, J. van der, & C. Kreuk, Ik kwam om wat te doen”. Werkwijze en betekenis van vadercentrum Adam. Rotterdam, E3D 2012.