Wijkaanpak: bewoners steigeren als ze niet mogen meedenken

Wie heeft er eigenlijk baat bij een wijkaanpak? Dat was de kernvraag bij een evenement in Rotterdam over leefbare wijken. Stadssocioloog Jan Rath: ‘De verantwoordelijkheid voor kommer en kwel en voor de oplossing ervan zijn verschoven van het collectief naar het individu.’

Veel stadsbewoners hielden pakweg veertig jaar geleden het leven in de grote stad voorgoed voor gezien. Ze trokken en masse weg voor de alom om zich heen slaande verpaupering. Eind jaren tachtig begon de ommekeer. De opbloeiende kenniseconomie gaf vooral steden als Amsterdam, Utrecht en Rotterdam weer een positieve dynamiek. Jonge en hoogopgeleide kenniswerkers stroomden toe.

Iedereen zou profiteren

Gemeenten en corporaties − happig als ze waren om deze snelgroeiende groep veelverdieners aan de stad te binden − begonnen woningen uit hun bezit te verkopen of, waar nodig, te slopen. Op veel plekken verrezen nieuwe huizen, openbare ruimtes kregen een opknapbeurt en de Coffee Company werd uitgenodigd om toch vooral in de wijken een dependance te openen.

In Amsterdam was het beleid succesvol, aldus journalist en publicist Floor Milikowski. Zij was op 2 juni 2022 een van de sprekers tijdens een debat ter gelegenheid van tien jaar samenwerking van de gemeente Rotterdam en de Erasmus Universiteit in de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken. Op die dag werd onder andere de bundel Zicht op leefbaarheid gepresenteerd.

In de hoofdstad was er vooral in de negentiende-eeuwse wijken rond het centrum sprake van een ware invasie van vertegenwoordigers van wat ook wel de ‘creatieve klasse’ wordt genoemd. Milikowski: ‘Dat die toestroom ten koste ging van de bestaande bewoners en hun gemeenschappen, bleef niet onopgemerkt. Maar, zo zeiden bestuurders en politiek verantwoordelijken, het grotere, goede doel was erbij gebaat. Iedereen zou er uiteindelijk van profiteren.’

Na dertig jaar van slopen en verkopen en van substitutie van goedkope huurwoningen door dure koopwoningen, is duidelijk dat lang niet iedere stadsbewoner profijt heeft van het tot nu toe gevoerde beleid. Er komt ook steeds vaker verzet tegen, zegt Milikowski. ‘Vooral bewoners van de buitenwijken roeren zich, vaak aangevoerd door jongeren met een migratieachtergrond. Hun ouders − de gastarbeiders van weleer − waren laagopgeleid en volgzaam. Zo niet hun kinderen, die zich met veel pijn en moeite maatschappelijk hebben opgewerkt, via studie aan hogeschool of universiteit of als kunstenaar.’

Kosmopolitische stedelingen

Deze geëmancipeerde jongeren pikken het niet langer dat de buurten waarin ze geworteld zijn, allengs worden overgenomen door mobiele, kosmopolitische, hippe stedelingen met nauwelijks of geen binding met de buurt. ‘Bovendien zijn ze het beeld zat als zouden hun buurten en wijken problematisch zijn, qua leefbaarheid en veiligheid. Ze zijn er opgegroeid, en wonen er vaak nog steeds, net als hun ouders, broers, zussen en vrienden.’

‘Bij alles wat je doet en plant, moet je uitgaan van de mensen die er al wonen’

Milikowski vraagt zich af of een wijk waar jongeren zich met groot elan inzetten voor het behoud ervan, waar de gemeenschappen hecht zijn, wel het predicaat ‘probleemwijk’ verdient. ‘Is het niet veeleer een kansrijke wijk?’

De bewoners van Geuzenveld, een van de minst geliefde wijken in Amsterdam, hebben vaak geen of slecht betaald werk. In de wijk tref je een opeenstapeling van sociaal-economische problemen aan, armoede, schulden en wat dies meer zij. Daar moet je als stadsbestuur wat mee. Dat zal niemand ontkennen. De vraag is alleen wat.

Volgens Milikowski heb je twee keuzes: ‘Je kunt ervoor kiezen om hogere inkomens de wijk in te brengen; het vigerende beleid. Of je kiest ervoor om te investeren in de mensen die er al langer wonen, in hun leefomstandigheden en gemeenschappen.’ Dergelijk beleid is aldus Milikowski ‘breder dan een beleid dat uitgaat van rendement, targets en aan- en verkoopwaarde van huizen. Daarmee zeg ik niet dat slopen altijd uit den boze is. Maar bij alles wat je doet en plant, moet je uitgaan van de mensen die er al wonen. Zij behoren voorop te staan, niet de stenen omgeving.’

Almaar meer willen verdienen

Op de vraag hoe gemeente en woningcorporaties ervan doordrongen kunnen worden om hun beleid te herzien, antwoordt Milikowski dat ‘partijen met elkaar in gesprek moeten gaan over de waarde van dingen waaraan nu geen waarde wordt toegekend: sociale cohesie, gemeenschapszin en de maatschappelijke functie van buurten. Dit gesprek moet deel uitmaken van een breder maatschappelijk debat over hoe we moeten omgaan met de enorme sociale en maatschappelijke kaalslag, veroorzaakt door de wens almaar meer te willen verdienen.’

Ten aanzien van publieke doelen – er moeten bijvoorbeeld wel woningen gebouwd worden – is het volgens Milikowski cruciaal dat bewoners al in een vroeg stadium worden betrokken bij de plannen voor hun buurt. ‘Iedereen snapt dat er woningnood is en dat er woningen bijgebouwd moeten worden. Maar als bewoners niet mogen meedenken en voor een fait accompli worden geplaatst, dan beginnen ze te steigeren.’

Zijn we wel iets opgeschoten?

Het denken over wijkontwikkeling is niet nieuw. Stadssocioloog Jan Rath verwees vooral naar het in 1946 verschenen De stad der toekomst, de toekomst der stad. In dat boek, geschreven door een groep vooraanstaande Rotterdammers onder leiding van ingenieur A. Bos, staan ideeën voor de herbouw van een grotendeels vernielde stad.

‘Dus kwamen er wijkraden, die werden afgeschaft. En deelraden, die werden afgeschaft, en opnieuw wijkraden’

De auteurs stellen onder meer vast dat de woonwijk de verbindende schakel is tussen het individu en het collectief van de samenleving als geheel. Of zoals Rath het samenvat: ‘Individuele ontplooiing is mooi, maar bewoners worden geacht een besef te hebben van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Voor de optimale integratie van het individu en het collectief zou een woonwijk niet alleen huisvesting moeten bieden aan alle soorten gezinssamenstellingen, maar ook moeten voorzien in de dagelijkse noden: winkels, scholen, kerken en andere voorzieningen.’

De oplossing die Bos cum suis toentertijd bedacht, bestond uit het opdelen van de grote stedelijke samenleving in kleine overzienbare woonwijken: de wijkgedachte in praktijk. Publieke instellingen als de gemeente of woningcorporaties zouden hierbij een centrale rol vervullen. ‘En dus kwamen er wijkraden, die later werden afgeschaft. En deelraden, die eveneens weer werden afgeschaft, en opnieuw wijkraden. In zowat elke wijk kwamen kleine gemeentelijke bibliotheken, zwembaden en politieposten, waarvan de meeste − het wordt wat saai − inmiddels weer zijn opgeheven.’

Eigenlijk de hele agenda van de Kenniswerkplaats getuigt ervan dat er nog steeds grote zorg is over de leefbaarheid van wijken, over de voorzieningen ervan, anonimiteit, en gebrek aan sociale cohesie. ‘Zijn we sinds 1946, toen de groep-Bos haar boek publiceerde, dus eigenlijk wel iets opgeschoten?’ luidt de retorische vraag van Rath.

Fundamentele kwesties

Er is volgens Rath in de bijna tachtig jaar sinds de publicatie van het boek veel gebeurd. De Rotterdamse economie ontwikkelde zich spectaculair, met name in en rond de haven. Het gros van de laagopgeleide bevolking dat ooit emplooi vond in de haven, is grotendeels werkloos omdat de overslag van containers vrijwel volledig geautomatiseerd is. Verder is het gezicht van de stad enorm veranderd doordat gastarbeiders, rijksgenoten, vluchtelingen en expats er in groten getale zijn neergestreken.

‘Ten slotte is de verzorgingsstaat dramatisch uitgekleed, om financiële en ideologische redenen’, zegt Rath. ‘De verantwoordelijkheid voor kommer en kwel en de verantwoordelijkheid voor de oplossing ervan zijn verschoven van het collectief naar het individu. De rol van de (lokale) overheid is mede daardoor sterk veranderd. Het centralisme van een halve eeuw geleden is ingewisseld voor een rol die meer partnership veronderstelt. Maar we zien ook dat het vertrouwen in het overheidsbestuur deuken heeft opgelopen.’

Wie zich afvraagt waarom we nog steeds met dezelfde soort vragen en uitdagingen worstelen, kan, zo stelt Rath vast, niet om deze fundamentele kwesties heen.

Verdomd ingewikkeld

En dan is er nog de wijkgedachte, het idee dat burgers betrokken zijn of zouden moeten zijn bij hun buurt of wijk. ‘Het lijkt mij dat hier sprake is van een vooronderstelling die we gezamenlijk eindeloos repeteren zonder na te gaan of die wel klopt. De wijkgedachte heeft een prettige nostalgische geur, maar ze gaat wel gemakkelijk voorbij aan andersoortige, minder ruimtelijk gebonden bindingen.’

De kwestie van leefbaarheid ‘vergt meer doordenking over uitgangspunten en doelen dan tot dusver gebruikelijk was’

Sommige mensen zijn naar de stad getrokken omdat ze last hadden van de bemoeienis van hun buren. Weer anderen oriënteren zich op een heel andere manier. Wie een opleiding volgt, doet dat vaak in een andere stad. Wie een baan of een bedrijf heeft, opereert vaak op een meer regionale, maar soms ook internationale arbeidsmarkt. Dit betekent dat zij sociale bindingen ontwikkelen ver buiten de eigen buurt. De opkomst van het internet en de sociale media versterkt die bovenlokale oriëntatie nog eens.

De kwestie van leefbaarheid is, stelt Rath vast, ‘eigenlijk verdomd ingewikkeld, en vergt meer doordenking over de uitgangspunten en doelen dan tot dusver gebruikelijk was’.

Hoopvolle groep

Dat doordenken gebeurt onder meer in Rotterdam, zegt Miriam van Lierop, programmamanager Wonen voor het Nationaal Programma Rotterdam Zuid (NPRZ), van gemeente en universiteit. Ten bewijze daarvan verwijst ze naar de rapporten van de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken uit de afgelopen tien jaar. ‘We zijn er nu bijvoorbeeld van doordrongen dat de gemeente niet alleen moet kijken naar het inkomen van de mensen in de wijk, maar ook naar hun netwerken en contacten, naar hun opleiding en de (culturele) voorzieningen waarvan ze gebruikmaken.’

Met behulp van de samen met de Kenniswerkplaats ontwikkelde inzichten heeft de gemeente onder meer een hoopvolle groep op Zuid kunnen identificeren: een middengroep, vaak met een mbo-opleiding, waarvan de opkomst duidt op een positieve wijkontwikkeling. ‘Een groep die al onze aandacht verdient omdat ze nog wel kwetsbaar is, vooral qua arbeidscontracten.’

‘We kunnen bewoners niet vroeg genoeg vragen wat volgens hen alternatieven zouden kunnen zijn’

Nog kwetsbaarder is het eveneens groeiende precariaat: een groep die er economisch, sociaal en cultureel zeer bekaaid van afkomt. ‘Ook die groep verdient en krijgt onze aandacht.’

Dankzij het bureau Onderzoek en Business Intelligence (OBI), dat elke twee jaar wijkprofielen opstelt, kan Rotterdam de ontwikkeling van de wijken en de bewoners ervan goed volgen. ‘We weten onder andere dat 67 procent van de Rotterdammers tevreden is met zijn woonsituatie. Mooi cijfer, maar dat mag niet verhullen dat de bewoners van sommige wijken op Zuid aanzienlijk minder tevreden zijn, tot onder de 40 procent.’

Er is, kortom, nog veel te doen de komende jaren. ‘Gelukkig is het overkoepelende NPRZ voor twintig jaar opgezet: wijkontwikkeling vergt namelijk een lange adem. Binnen het programma investeren we in stenen, maar ook en vooral in mensen.’

Blauwe plekken opgelopen

Dat was niet vanaf het begin zo. ‘We hebben in de loop der tijd aardig wat blauwe plekken opgelopen, en nog steeds zoeken we naar nog betere vormen om met wijkbewoners in contact te komen en relaties met hen op te bouwen, om ze al in een vroeg stadium bij het maken van plannen te kunnen betrekken.’

Op de opmerking dat de sloop van woningen ondanks de protesten van wijkbewoners wel gewoon doorgaat en dat dit moeilijk te verbinden lijkt met het verhaal over het betrekken van mensen bij de wijkontwikkeling, reageert Van Lierop beslist. ‘Los van de noodzaak tot sloop soms, hebben we geleerd dat we bewoners niet vroeg genoeg kunnen vragen wat zij van onze ideeën vinden en wat volgens hen de alternatieven zouden kunnen zijn.’

Dat sommige wijken in Rotterdam wellicht mooier worden maar dat de oude bewoners er weinig plezier aan beleven omdat ze naar andere, meestal nog kwetsbaardere wijken worden verhuisd, is volgens haar niet te wijten aan de intentie van de beleidsmakers. ‘Het idee achter herhuisvesting is om mensen daar te laten wonen waar hun kansen op een fijn huis, een goede opleiding en goed betaald werk het grootst zijn, liefst in de eigen buurt. Helaas lukt dat niet altijd.’

Jan van Dam is freelancejournalist.

 

Foto: Arnoud Verhey

Dit artikel is 1852 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Merkwaardig dat het woord ‘massamigratie’ voor de grote steden hier niet wordt gebruikt.
    In Rotterdam is nu meer dan 60% van de bevolking van allochtone afkomst.
    Dit proces heeft zich de afgelopen decennia vanaf de jaren ’80 voltrokken.
    Een ware volksverhuizing heeft zodoende plaatsgevonden; veel oorspronkelijke autochtone bewoners zijn naar de randgemeenten verhuisd. Ridderkerk, Barendrecht en Capelle a/d IJssel werden de ‘vluchtgemeenten’. Dit fenomeen werd ook wel het ‘stemmen met de voeten’ genoemd.
    Over deze ontwikkeling is nooit op een adequate wijze gediscussieerd. Sterker dit werd politiek gezien onmogelijk gemaakt. De burger is nooit over deze kwestie gehoord.
    In 2002 heeft Pim Fortuyn middels Leefbaar Rotterdam dit onderwerp op de politieke kaart gezet met 17 zetels in de Gemeenteraad. Sindsdien is wel veel gepraat en gediscussieerd over de veranderende bevolking samenstelling.
    De komst van D’66 yuppen zou de oplossing moeten brengen. Veel goedkope sociale woningen werden gesloopt zoals in Nieuw-Crooswijk waar thans veel mensen met een hogere opleiding en daarmee hoger inkomen wonen.
    De thans bestaande woningnood heeft de woningprijzen van zowel koop als huur drastische verhoogd waardoor iedere ‘bevolkingspolitiek’ en sociale woningbouw onmogelijk is geworden.
    Aan de burger wordt niets gevraagd en de huizenmarkt regeert. Een feest voor makelaars.

  2. Daar is zeer zeker over gediscussieerd, in een vroeger stadium. De binnensteden waren sowieso ‘uit’, en waren in veel gevallen verpauperd. De mensen die wat beter verdienden gingen graag naar een mooie wijk buiten het centrum of in de buitenwijken van de steden. Dat gebeurde al vanaf de jaren vijftig, toen er op wat Molukkers na nog geen gastarbeider te zien was. De immigranten hebben de oorspronkelijke bevolking niet verdrongen, de rijkere arbeiders lieten een vacuum achter waarin de nieuwe migranten zich vestigden. Daar zat geen kwade wil achter, maar daar waren de woningen. Overigens is er toen dat gebeurde ook nog over gediscussieerd, er is wel sprake geweest van een plaatsingsbeleid. Maar in de praktijk werkte dat niet.

  3. ‘Nog kwetsbaarder is het eveneens groeiende precariaat: een groep die er economisch, sociaal en cultureel zeer bekaaid van afkomt. ‘Ook die groep verdient en krijgt onze aandacht.’ Gelukkig in Rotterdam wel, in andere delen van het land helaas niet, omdat zij maatschappelijk en politiek in de steek gelaten zijn. De PVDA kan er met de komst van Tim S Jongers weer kleur op de rode wangen kan krijgen omdat de SP en PVV onvoldoende bereiken voor deze groep, en de gemeente ze als structureel probleemgeval ziet, terwijl zij dat niet zijn.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.