We moeten elkaar gewoon weer vertrouwen

Chronisch wantrouwen en steeds grotere bestaansonzekerheid zorgen voor maatschappelijke onrust. Die kan alleen worden beteugeld als we afscheid nemen van het perverse mensbeeld dat ons denken vijftig jaar domineerde, schrijft Roeland van Geuns bij zijn afscheid als lector Armoede Interventies.

De afgelopen halve eeuw is het goed misgegaan met het vertrouwen van de overheid in haar burgers. We staan nu op een kantelpunt. Of de overheid neemt afscheid van haar geïnstitutionaliseerde wantrouwen, of de vertrouwenskloof tussen overheid en burger wordt onoverbrugbaar. Een vergelijkbare uitdaging ligt er bij de bestaanszekerheid. We kunnen kiezen voor een verder afglijden richting Amerikaanse verhoudingen, of we kunnen daadwerkelijk invulling geven aan de grondwettelijke garantie op bestaanszekerheid.

Vertrouwen en bestaanszekerheid

Vertrouwen is het geloof dat je op iemand kunt rekenen. Het is daarmee een relationeel concept. Als instanties mensen vertrouwen, zal hun relatie soepeler zijn. Slaat vertrouwen om in wantrouwen, dan worden goede bedoelingen in twijfel getrokken en overheerst de achterdocht. Deze houding richting burgers wordt uiteindelijk wederkerig en heeft een zeer negatief effect op de bestaanszekerheid van mensen.

Bestaanszekerheid kent twee aspecten. Het eerste is de hoogte van het inkomen en sluit aan bij de beschrijving van het basisbehoeftenbudget van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP): het inkomen dat nodig is voor het dekken van de minimale uitgaven van een zelfstandig huishouden aan onvermijdbare, basale zaken als voedsel, kleding, wonen noodzakelijke verzekeringen en persoonlijke verzorging.

Het tweede aspect heeft betrekking op de duurzaamheid van bestaanszekerheid: dit zou de garantie moeten betekenen dat het inkomen niet langer dan een of twee weken onder dat basisniveau zakt.

Mens telt minder dan kapitaal

Vertrouwen en bestaanszekerheid krijgen vorm in een context. Om precies te zijn, in een kapitalistische en sterk geglobaliseerde wereld waarin kapitaal mede dankzij de digitalisering met de snelheid van het licht wordt verplaatst.

De steeds grotere dominantie van kapitaal over arbeid heeft vergaande gevolgen voor burgers zonder vermogen

In combinatie met de vergaande bescherming van eigendom in de westerse samenlevingen heeft dat grote gevolgen. Kapitaal is zo goed als onaantastbaar geworden. De steeds grotere dominantie van kapitaal over arbeid heeft grote gevolgen voor burgers die niet over vermogen beschikken. Zij delven het onderspit vanwege de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de daarmee gepaard gaande uitholling van de werk- en inkomenszekerheid.

Kim Putters wees er in zijn afscheid van het SCP (2022) op dat 20 procent van de Nederlanders structureel in een achterstandspositie leeft. Het SCP rekent een deel van hen (9 procent) tot het precariaat, een groep met onzekere arbeidscontracten en lage,  wisselende inkomens.

Het precariaat heeft meestal beperkte mogelijkheden om daar op eigen kracht uit te komen, bijvoorbeeld via fatsoenlijk betaald werk. Deze huishoudens  worden in het beleidsjargon vaak weggezet als multiproblemhuishoudens. Daarnaast is er een groep uit de brede middenklasse wier bestaanszekerheid steeds onzekerder wordt. Het Nibud waarschuwde dat een derde van alle huishoudens in de financiële problemen terecht dreigt te komen door inflatie en sterk gestegen energiekosten. Die onzekerheid is misschien wel de belangrijkste reden voor de aanwezige onrust in de samenleving.

Verdwijnen de problemen als sneeuw voor de zon wanneer mensen ‘gewoon meer geld’ krijgen? Vermoedelijk niet. Wel is het zo dat het oplossen van materiële nood, of dat nu een te laag inkomen is of de aanwezigheid van schulden, direct bijdraagt aan het welzijn van betrokkenen.

Mea culpa

De afgelopen vijftig jaar heeft de overheid steeds benadrukt dat zij de burgers die gebruikmaken van overheidsvoorzieningen niet vertrouwt. Gevolg: minder gebruik van voorzieningen en minder bestaanszekerheid. Dat geldt overigens niet voor de ‘bovenlagen’ van de samenleving. Zij weten juist handig gebruik te maken van de mogelijkheden die de wet - en regelgeving hun biedt om zo weinig mogelijk bij te dragen aan het in standhouden van de recht- en verzorgingsstaat.

Voor de mensen die wel van de overheid afhankelijk zijn, is het ironisch dat in dezelfde periode waarin de sociale grondrechten in de Grondwet werden vastgelegd (1983) het afbouwen van diezelfde rechten begon. Deels door beperking van  rechten, deels door uitvoeringsorganisaties steeds minder ruimte te geven voor maatwerk. Tot mijn spijt heb ook ik daaraan bijgedragen. Onderzoeksresultaten van mij en collega-onderzoekers werden destijds door de Onderzoekscommissie Van der Zwan gebruikt om ‘aan te tonen’ dat er sprake was van grootschalig oneigenlijk gebruik en misbruik van de bijstandswet.

Focus op falen

De focus in de beleidsontwikkeling werd vooral gelegd op wat er fout ging in de uitvoering. Terwijl de uitkeringen toch vooral daar terecht kwamen waar ze thuis hoorden. Ten onrechte ontstond een beeld van een uitvoering die er een potje van maakte. Kwalijk gevolg was dat de wet- en regelgeving steeds strenger werd, en uitvoerders zich geen raad meer wisten omdat de uitvoerbaarheid geleidelijk minder belangrijk werd. Dit was  ook het gevolg van het mensbeeld dat vanaf 1980 dominant werd. Met het neoliberale gedachtegoed waarbij ‘de markt’ voor oplossingen zou zorgen en de overheid zo klein mogelijk diende te zijn. Burgers moesten zelf verantwoordelijkheid nemen voor het oplossen van hun problemen en wanneer ze dat niet konden was dat toch vooral de ‘eigen schuld’. De individualisering en het neoliberale beleidsdiscours droegen ertoe bij dat de problematiek van huishoudens, gezien werd als het gevolg van individueel falen. Dat droeg weer bij aan de schaamte die het inroepen van noodzakelijke hulp vaak langdurig belemmerde.

Daarnaast werd de hulpverlening ingericht op de productiviteit van professionals in plaats van het resultaat voor huishoudens. De ‘casus’ stond centraal in plaats van de mens.

De mindset van de overheid en de uitvoering moet op elk niveau veranderen

Een gevolg, door de Minister van Staat Tjeenk Willink helder benoemd, is dat de burger zich voortdurend moest verantwoorden en steeds meer zelf moest doen.  De combinatie van neoliberaal denken en het new public management (de overheid dient als en bedrijf  ‘gerund’ te worden) zorgde ervoor dat er nauwelijks rekening gehouden werd met het gedrag van de burger. Deze is immers geen homo economicus en handelt lang niet altijd rationeel.

Ommekeer?

Minister voor Armoede Carola Schouten lijkt de mens weer te willen vertrouwen. Ze schreef onlangs aan de Kamer dat ze bij ‘de herijking van het handhavingsinstrumentarium’ uit wil gaan van ‘het uitgangspunt dat de meeste mensen het goede willen doen.’

Mooi natuurlijk, maar de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens. Waar het om gaat, is actie. Dus moet, voor een serieuze koerswijziging,  geïnvesteerd worden in de praktische realisering van deze visie. Wet- en regelgeving moet aangepast, uitvoeringsorganisaties moeten anders leren denken en handelen, en de communicatie met de burger moet verbeterd. Daarvoor is geen simpele blauwdruk. Ook omdat vormgeving en inhoud van beleid en de uitvoering in samenspraak met uitvoerders en doelgroepen tot stand moet komen. Bovendien gaat het om een grondige omslag van een cultuur die in  een halve eeuw tot stand is gekomen. De noodzakelijke verandering in denken zal grote inspanningen vergen van het hele uitvoeringsapparaat. En voor de verantwoordelijken geldt: goed voorbeeld doet goed volgen. Uitvoering gaat over meer dan kruisjes zetten.

De wetgever kan moreel-ethische en juridische kaders scheppen, maar beleid krijgt in de uitvoering pas echt gestalte. Bijvoorbeeld, de burger die een bijstandsuitkering aanvraagt moet binnen enkele dagen zijn eerste uitkering ontvangen, en niet zoals nu zes tot acht weken op een beslissing wachten. Als iemand zegt aan de eisen van de Participatiewet te voldoen, moet de overheid hem vertrouwen totdat het tegendeel bewezen is. De mindset van de overheid en de uitvoering moet op elk niveau veranderen. Geen eenvoudige opgave en bovendien een die om een forse scholingsinvestering vraagt.

In persoonlijke begeleiding van kwetsbare mensen moet hun natuurlijke behoefte aan materiële bestaanszekerheid uitgangspunt zijn

De opleidingen, het werkveld en de Professionals vormen de sleutel tot verandering. Tenminste als maatschappelijk werkers, schuldhulpverleners en jeugdzorgmedewerkers niet langer slechts gezien worden als instrument van uitvoering en wetgever. Opleidingen moeten kritische professionals afleveren  die in beginsel de kant van de kwetsbare burger kiezen. Professionals die hun stem verheffen bij ongewenste gevolgen van wet- en regelgeving; of die nu uit Den Haag of de gemeente komt of vanuit de eigen organisatie. En zij moeten gebruikmaken van bewezen effectieve interventies.

Professionals kunnen alleen hun emancipatoire rol vervullen als zij de benodigde ruimte krijgen en niet slechts hokjes moeten aanvinken. Au fond ook een kwestie van vertrouwen.

Verhoging sociaal minimum

Mensen moeten een professional ten eerste kunnen  vertrouwen. Maar vertrouwen alleen is onvoldoende als iemands bestaanszekerheid permanent onder druk staat. In de persoonlijke begeleiding van mensen moet materiële bestaanszekerheid dan ook altijd uitgangspunt zijn.

De garantie van een minimale bestaanszekerheid vergt een grote verandering van de systeemwereld. Mijn voorstel:

  • Een noodzakelijke substantiële verhoging van het sociaal minimum en het wettelijk minimumloon.
  • Steun voor initiatieven en experimenten gericht op kwijtschelding van schulden. De eerste experimenten laten zien dat de baten waarschijnlijk hoger zijn dan de kosten.
  • Harmonisering van wet- en regelgeving rondom bestaanszekerheid zodat er geen verschillen meer zijn tussen fiscale en sociale wetten.

Vertrouwen en bestaanszekerheid zijn noodzakelijke voorwaarden voor een stabiele en evenwichtige samenleving

Vertrouwen en bestaanszekerheid zijn noodzakelijke voorwaarden voor een stabiele samenleving en essentieel voor het aanpakken van al die criseswaar we als samenleving voor staan. Om aan die voorwaarden te voldoen, moet de overheid afscheid nemen van het mensbeeld van de homo economicus. Zij moet het vertrouwen herstellen, zonder naïef te zijn. Natuurlijk zijn er mensen die de mazen van de wet opzoeken. Maar wanneer de overheid ervan uitgaat dat de meeste mensen zich aan de regels houden, dan zal blijken dat de meeste mensen dat ook werkelijk doen.

Mijn appel aan de Nederlandse samenleving, burgers en overheid tezamen, is om afscheid te nemen van het ‘perverse mensbeeld’ dat ons denken te lang heeft gedomineerd. Laten we elkaar gewoon weer vertrouwen en bij twijfel het voordeel van de twijfel gunnen. Onze wereld wordt er een stuk aangenamer  en materieel gezien zekerder door.

Roeland van Geuns is emeritus lector Armoede Interventies aan de Hogeschool van Amsterdam. Dit artikel is een korte samenvatting van het essay dat Geuns ter gelegenheid van zijn afscheid schreef.

 

Foto: André Piacquadio (Pexels.com)

Dit artikel is 1983 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (6)

  1. Het precariaat heeft meestal beperkte mogelijkheden om daar op eigen kracht uit te komen, bijvoorbeeld via fatsoenlijk betaald werk. Deze huishoudens worden in het beleidsjargon vaak weggezet als multiproblemhuishoudens.

    Dat klopt helemaal. Als laagopgeleide man in de bloei van zijn leven, wordt je door instanties toegesproken alsof je een kleuter bent, en wil de gemeente alles over je weten om je een hulpverlening via de WMO in te praten. Het precariaat dat geen voorvechter heeft, maar deze van onderop moet krijgen zal vanuit de gevloerde linkse oppositie een stem moeten krijgen. Sorry zeggen voor mislukt en bewust beleid hoort daar ook bij als je van de PVDA bent. De SP doet niets voor het precariaat, en de PVV stookt het precariaat steeds meer op. Ik voorzie grote problemen met het precariaat wat radicaliseert..

  2. Op het eerste oog zeker een sympathiek betoog. Van de drie voorstellen echter vind ik de laatste vaag (harmonisering fiscale en sociale wetten). Vermoedelijk komt van Geuns door lang met armoe bezig te zijn geweest niet toe aan voorstellen om extreme rijkdom eens aan te pakken. Zoals bijvoorbeeld Piketty doet. Armoede temidden van extreme rijkdom is ziekmakend (zie Wilkinson en Picket).Miljardairs zijn nog altijd rolmodellen zelfs al bedreigen ze uiteindelijk de democratie. De absurditeit en de immoraliteit van extreme rijkdom ondergraaft het vertrouwen dat van Geuns zoekt. Die ongemoeid laten maakt de wens tot vertrouwen een vrome wens.

  3. Aardige poging. Maar in een wereld waarin mensen alles achter je rug om kunnen beslissen, is vertrouwen niet meer zo aan de orde. Mijn werkgever regelt mijn werksituatie met derden, zonder dat ik dat te horen krijg. Communicatie gaat mondeling, zodat je als werknemer weinig tot niets kan bewijzen. Mensen zitten in hetzelfde gebouw, het stadskantoor, dus ze kunnen zonder mij al van alles bedenken en beslissen. Ik krijg dan nog een melding, maar de beslissing is al genomen. Wet- en regelgeving zijn niet van belang, wel voor juristen, maar niet voor deze werkgever. En dit bedrijf is onderdeel van de gemeente. En dan maar klagen over personeelstekorten.

  4. “De individualisering en het neoliberale beleidsdiscours droegen ertoe bij dat de problematiek van huishoudens, gezien werd als het gevolg van individueel falen”

    Politiek bewustzijn van de hierboven benadeelde groep hierbij is uiterst gering. Je kunt hierbij zelfs spreken van een ‘vals klasse bewustzijn’ zoals Karl Marx dat formuleerde
    Het stemgedrag van de Nederlander is afgelopen decennia overwegend neoliberaal geweest en vooral vertegenwoordigd met kabinetten van CDA en VVD en af en toe afgewisseld met de PvdA en D’66. Linkse partijen en vakbonden hebben het hierbij af laten weten om voor de sociaal zwakkeren op te komen.
    Vooral de uitvoering van de sociale zekerheid m.n. de bijstand in de Participatiewet zijn verworden tot onmenselijke uitkeringsfabrieken waarbij veel armen weinig tot geen perspectief kennen.
    Bovenstaand artikel kan niet aangeven hoe dit maatschappelijke probleem echt aan te pakken.
    Sociale hulpverleners zijn echter wel de allerlaatste groep die hiervoor een oplossing kunnen bieden aangezien zij zelf deel uitmaken van dit onderdrukkende (politieke) systeem.

  5. Een bijzonder goed essay van van Geuns. Met een oproep die ik van harte steun.

    Terecht wijst hij op de verderfelijke invloed van hoog opgeleiden die middels morele druk laag geschoolden en arme mensen in de hoek drukken. Lees het werk van sociaal psychologen, zij maken zich steeds nadrukkelijker zorgen over morele druk. Die druk is een vorm van pestgedrag.

    Dat culmineerde in het omdraaien van de bewijslast voor mensen die afhankelijk van inkomensondersteuning zijn. Juist de mensen die geen enkel idee hebben hoe zij regels en wetten dienen te lezen, werden verantwoordelijk gesteld voor dat onvermogen, terwijl de hoog opgeleiden er hun advocaat opzetten en gelijk kregen.

    Dat arme mensen en mensen afhankelijk van uitkeringen zijn zo wantrouwend worden benaderd, is het directe gevolg van de anti misbruik cultuur van de 2e Kamer. Keer op keer heeft de 2e Kamer politici teruggefloten bij misbruik van uitkeringen of faciliterende behandeling van burgers. Niets mocht meer van de 2e Kamer, misbruik moest 100% uitgesloten worden. Het culmineerde in het Toelslagendossier met een wet van Sociale Zaken die ambtenaren geen enkele ruimte voor compassie bood. Grondwet en de Algemene Beginselen van Behoorlijk Bestuur werden onder de mat geveegd.

    Maar toch, het Rijk heeft ook op vertrouwen gestuurd. In 2017 nam het parlement de Omgevingswet aan. Die wet is geschreven op basis van vertrouwensgedrag. Vertrouwen dient namelijk wederkerig te zijn. Gemeenten gingen daar enthousiast mee aan de slag, maar ook hier overheerst nu het wantrouwen.
    In de praktijk vechten hoogopgeleiden ieder omgevingsbesluit aan, traineren de invoering er van of trachten het helemaal tegen te houden; meestal is hun leefgenot of hun gezondheid de drijfveer; ze zouden wel eens een dag ’te vroeg’ kunnen overlijden! Agressie van hoogopgeleiden tegen ambtenaren is het nieuwe normaal. NIMBY viert hoogtij.

    Het geeft te denken over hoe diep moreel handelen in Nederland is weggezakt.

  6. Voor mij als ‘laag opgeleid’ door een moeilijke jeugd is het communiceren ook meer geworden als dat mensen ‘over je willen beslissen’ en meer jouw als mens ontzichtbaar maken. Dit feit wordt dan ook te weinig opgepakt want zo kan discriminatie ontstaan, ook op persoonlijkheid en opnieuw trauma creeren met vertrekkende gevolgen als het om instanties gaat, ondanks dit gaat dan over naar andere organisaties die hetzelfde oppakken. Passief-agressieve reacties van hoogopgeleiden gebeurt ook en vaak wordt hier niet over gesproken. Dit maakt dat je ook nog is scheef beoordeeld kan worden en dat het schadelijk kan zijn voor je verdere verloop en behandeling over jouw leven. Door het systeem loop ik ook nog eens vast want niemand geeft de tijd om te herbeoordelen en dat brengt schade en veel onmacht en nogmaals secundaire trauma met zich mee. We zijn veel te gericht op systematisch en zijn vergeten soms over morele aspecten. Het is allemaal voor mij althans wat afstandelijk en koud geworden.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *