De afgelopen halve eeuw is het goed misgegaan met het vertrouwen van de overheid in haar burgers. We staan nu op een kantelpunt. Of de overheid neemt afscheid van haar geïnstitutionaliseerde wantrouwen, of de vertrouwenskloof tussen overheid en burger wordt onoverbrugbaar. Een vergelijkbare uitdaging ligt er bij de bestaanszekerheid. We kunnen kiezen voor een verder afglijden richting Amerikaanse verhoudingen, of we kunnen daadwerkelijk invulling geven aan de grondwettelijke garantie op bestaanszekerheid.
Vertrouwen en bestaanszekerheid
Vertrouwen is het geloof dat je op iemand kunt rekenen. Het is daarmee een relationeel concept. Als instanties mensen vertrouwen, zal hun relatie soepeler zijn. Slaat vertrouwen om in wantrouwen, dan worden goede bedoelingen in twijfel getrokken en overheerst de achterdocht. Deze houding richting burgers wordt uiteindelijk wederkerig en heeft een zeer negatief effect op de bestaanszekerheid van mensen.
Bestaanszekerheid kent twee aspecten. Het eerste is de hoogte van het inkomen en sluit aan bij de beschrijving van het basisbehoeftenbudget van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP): het inkomen dat nodig is voor het dekken van de minimale uitgaven van een zelfstandig huishouden aan onvermijdbare, basale zaken als voedsel, kleding, wonen noodzakelijke verzekeringen en persoonlijke verzorging.
Het tweede aspect heeft betrekking op de duurzaamheid van bestaanszekerheid: dit zou de garantie moeten betekenen dat het inkomen niet langer dan een of twee weken onder dat basisniveau zakt.
Mens telt minder dan kapitaal
Vertrouwen en bestaanszekerheid krijgen vorm in een context. Om precies te zijn, in een kapitalistische en sterk geglobaliseerde wereld waarin kapitaal mede dankzij de digitalisering met de snelheid van het licht wordt verplaatst.
De steeds grotere dominantie van kapitaal over arbeid heeft vergaande gevolgen voor burgers zonder vermogen
In combinatie met de vergaande bescherming van eigendom in de westerse samenlevingen heeft dat grote gevolgen. Kapitaal is zo goed als onaantastbaar geworden. De steeds grotere dominantie van kapitaal over arbeid heeft grote gevolgen voor burgers die niet over vermogen beschikken. Zij delven het onderspit vanwege de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de daarmee gepaard gaande uitholling van de werk- en inkomenszekerheid.
Kim Putters wees er in zijn afscheid van het SCP (2022) op dat 20 procent van de Nederlanders structureel in een achterstandspositie leeft. Het SCP rekent een deel van hen (9 procent) tot het precariaat, een groep met onzekere arbeidscontracten en lage, wisselende inkomens.
Het precariaat heeft meestal beperkte mogelijkheden om daar op eigen kracht uit te komen, bijvoorbeeld via fatsoenlijk betaald werk. Deze huishoudens worden in het beleidsjargon vaak weggezet als multiproblemhuishoudens. Daarnaast is er een groep uit de brede middenklasse wier bestaanszekerheid steeds onzekerder wordt. Het Nibud waarschuwde dat een derde van alle huishoudens in de financiële problemen terecht dreigt te komen door inflatie en sterk gestegen energiekosten. Die onzekerheid is misschien wel de belangrijkste reden voor de aanwezige onrust in de samenleving.
Verdwijnen de problemen als sneeuw voor de zon wanneer mensen ‘gewoon meer geld’ krijgen? Vermoedelijk niet. Wel is het zo dat het oplossen van materiële nood, of dat nu een te laag inkomen is of de aanwezigheid van schulden, direct bijdraagt aan het welzijn van betrokkenen.
Mea culpa
De afgelopen vijftig jaar heeft de overheid steeds benadrukt dat zij de burgers die gebruikmaken van overheidsvoorzieningen niet vertrouwt. Gevolg: minder gebruik van voorzieningen en minder bestaanszekerheid. Dat geldt overigens niet voor de ‘bovenlagen’ van de samenleving. Zij weten juist handig gebruik te maken van de mogelijkheden die de wet - en regelgeving hun biedt om zo weinig mogelijk bij te dragen aan het in standhouden van de recht- en verzorgingsstaat.
Voor de mensen die wel van de overheid afhankelijk zijn, is het ironisch dat in dezelfde periode waarin de sociale grondrechten in de Grondwet werden vastgelegd (1983) het afbouwen van diezelfde rechten begon. Deels door beperking van rechten, deels door uitvoeringsorganisaties steeds minder ruimte te geven voor maatwerk. Tot mijn spijt heb ook ik daaraan bijgedragen. Onderzoeksresultaten van mij en collega-onderzoekers werden destijds door de Onderzoekscommissie Van der Zwan gebruikt om ‘aan te tonen’ dat er sprake was van grootschalig oneigenlijk gebruik en misbruik van de bijstandswet.
Focus op falen
De focus in de beleidsontwikkeling werd vooral gelegd op wat er fout ging in de uitvoering. Terwijl de uitkeringen toch vooral daar terecht kwamen waar ze thuis hoorden. Ten onrechte ontstond een beeld van een uitvoering die er een potje van maakte. Kwalijk gevolg was dat de wet- en regelgeving steeds strenger werd, en uitvoerders zich geen raad meer wisten omdat de uitvoerbaarheid geleidelijk minder belangrijk werd. Dit was ook het gevolg van het mensbeeld dat vanaf 1980 dominant werd. Met het neoliberale gedachtegoed waarbij ‘de markt’ voor oplossingen zou zorgen en de overheid zo klein mogelijk diende te zijn. Burgers moesten zelf verantwoordelijkheid nemen voor het oplossen van hun problemen en wanneer ze dat niet konden was dat toch vooral de ‘eigen schuld’. De individualisering en het neoliberale beleidsdiscours droegen ertoe bij dat de problematiek van huishoudens, gezien werd als het gevolg van individueel falen. Dat droeg weer bij aan de schaamte die het inroepen van noodzakelijke hulp vaak langdurig belemmerde.
Daarnaast werd de hulpverlening ingericht op de productiviteit van professionals in plaats van het resultaat voor huishoudens. De ‘casus’ stond centraal in plaats van de mens.
De mindset van de overheid en de uitvoering moet op elk niveau veranderen
Een gevolg, door de Minister van Staat Tjeenk Willink helder benoemd, is dat de burger zich voortdurend moest verantwoorden en steeds meer zelf moest doen. De combinatie van neoliberaal denken en het new public management (de overheid dient als en bedrijf ‘gerund’ te worden) zorgde ervoor dat er nauwelijks rekening gehouden werd met het gedrag van de burger. Deze is immers geen homo economicus en handelt lang niet altijd rationeel.
Ommekeer?
Minister voor Armoede Carola Schouten lijkt de mens weer te willen vertrouwen. Ze schreef onlangs aan de Kamer dat ze bij ‘de herijking van het handhavingsinstrumentarium’ uit wil gaan van ‘het uitgangspunt dat de meeste mensen het goede willen doen.’
Mooi natuurlijk, maar de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens. Waar het om gaat, is actie. Dus moet, voor een serieuze koerswijziging, geïnvesteerd worden in de praktische realisering van deze visie. Wet- en regelgeving moet aangepast, uitvoeringsorganisaties moeten anders leren denken en handelen, en de communicatie met de burger moet verbeterd. Daarvoor is geen simpele blauwdruk. Ook omdat vormgeving en inhoud van beleid en de uitvoering in samenspraak met uitvoerders en doelgroepen tot stand moet komen. Bovendien gaat het om een grondige omslag van een cultuur die in een halve eeuw tot stand is gekomen. De noodzakelijke verandering in denken zal grote inspanningen vergen van het hele uitvoeringsapparaat. En voor de verantwoordelijken geldt: goed voorbeeld doet goed volgen. Uitvoering gaat over meer dan kruisjes zetten.
De wetgever kan moreel-ethische en juridische kaders scheppen, maar beleid krijgt in de uitvoering pas echt gestalte. Bijvoorbeeld, de burger die een bijstandsuitkering aanvraagt moet binnen enkele dagen zijn eerste uitkering ontvangen, en niet zoals nu zes tot acht weken op een beslissing wachten. Als iemand zegt aan de eisen van de Participatiewet te voldoen, moet de overheid hem vertrouwen totdat het tegendeel bewezen is. De mindset van de overheid en de uitvoering moet op elk niveau veranderen. Geen eenvoudige opgave en bovendien een die om een forse scholingsinvestering vraagt.
In persoonlijke begeleiding van kwetsbare mensen moet hun natuurlijke behoefte aan materiële bestaanszekerheid uitgangspunt zijn
De opleidingen, het werkveld en de Professionals vormen de sleutel tot verandering. Tenminste als maatschappelijk werkers, schuldhulpverleners en jeugdzorgmedewerkers niet langer slechts gezien worden als instrument van uitvoering en wetgever. Opleidingen moeten kritische professionals afleveren die in beginsel de kant van de kwetsbare burger kiezen. Professionals die hun stem verheffen bij ongewenste gevolgen van wet- en regelgeving; of die nu uit Den Haag of de gemeente komt of vanuit de eigen organisatie. En zij moeten gebruikmaken van bewezen effectieve interventies.
Professionals kunnen alleen hun emancipatoire rol vervullen als zij de benodigde ruimte krijgen en niet slechts hokjes moeten aanvinken. Au fond ook een kwestie van vertrouwen.
Verhoging sociaal minimum
Mensen moeten een professional ten eerste kunnen vertrouwen. Maar vertrouwen alleen is onvoldoende als iemands bestaanszekerheid permanent onder druk staat. In de persoonlijke begeleiding van mensen moet materiële bestaanszekerheid dan ook altijd uitgangspunt zijn.
De garantie van een minimale bestaanszekerheid vergt een grote verandering van de systeemwereld. Mijn voorstel:
- Een noodzakelijke substantiële verhoging van het sociaal minimum en het wettelijk minimumloon.
- Steun voor initiatieven en experimenten gericht op kwijtschelding van schulden. De eerste experimenten laten zien dat de baten waarschijnlijk hoger zijn dan de kosten.
- Harmonisering van wet- en regelgeving rondom bestaanszekerheid zodat er geen verschillen meer zijn tussen fiscale en sociale wetten.
Vertrouwen en bestaanszekerheid zijn noodzakelijke voorwaarden voor een stabiele en evenwichtige samenleving
Vertrouwen en bestaanszekerheid zijn noodzakelijke voorwaarden voor een stabiele samenleving en essentieel voor het aanpakken van al die criseswaar we als samenleving voor staan. Om aan die voorwaarden te voldoen, moet de overheid afscheid nemen van het mensbeeld van de homo economicus. Zij moet het vertrouwen herstellen, zonder naïef te zijn. Natuurlijk zijn er mensen die de mazen van de wet opzoeken. Maar wanneer de overheid ervan uitgaat dat de meeste mensen zich aan de regels houden, dan zal blijken dat de meeste mensen dat ook werkelijk doen.
Mijn appel aan de Nederlandse samenleving, burgers en overheid tezamen, is om afscheid te nemen van het ‘perverse mensbeeld’ dat ons denken te lang heeft gedomineerd. Laten we elkaar gewoon weer vertrouwen en bij twijfel het voordeel van de twijfel gunnen. Onze wereld wordt er een stuk aangenamer en materieel gezien zekerder door.
Roeland van Geuns is emeritus lector Armoede Interventies aan de Hogeschool van Amsterdam. Dit artikel is een korte samenvatting van het essay dat Geuns ter gelegenheid van zijn afscheid schreef.
Foto: André Piacquadio (Pexels.com)