De publieke ruimte als Zwitsers zakmes

Over het belang van publieke ruimten verschijnt de ene na de andere studie. We moeten naar buiten. Bewegen, stappen tellen, gezond worden, ontmoeten, verbinden. Vooral met personen die we in de eigen bubbel nooit tegenkomen.

Lees de net verschenen publicatie Ruimte maken voor ontmoeting van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS). Maar hoe komen we tot uitnodigende publieke ruimten die dat bewerkstelligen?

Waar begon het allemaal mee?

Onze publieke ruimten moesten in de jaren negentig kindvriendelijker worden. De achterbankgeneratie die van clubje naar clubje werd gechauffeerd, moest weer leren buitenspelen maar moest wel zonder gevaar voor eigen leven de plek kunnen bereiken (auto’s, verkeer). Veiligheid was een breed issue. Het was de tijd van de spuit in de struiken. Nieuwe publieke ruimten kregen een hekwerk dat ’s avonds afgesloten kon worden. Er kwamen borden met pleinregels: zo gaan we met elkaar om.

Maar een beetje gevarentraining voor kinderen bleef nodig. Speeldernissen werden populair. Kinderen leerden er uit een boom vallen en een zeikpoot halen. Stadsnatuur kwam op. Buurttuinen, pluktuinen, geveltuinen, kruidentuinen, daktuinen. En ze moesten bruisen, onze publieke ruimten. Hoeveel barbecueplekken, fonteinen, fonteintjes en bedriegertjes zijn er niet gekomen.

Splash! Where life swirls!, schreef de moeder aller stadsvorsers Jane Jacobs al. Het kon bovendien sportiever. Jogging-parcoursen, Cruyff Courts; Amsterdam-Noord bezit nog steeds het grootste skatepark van Europa. Ouderen kijken naar jeugdige onverschrokken waaghalzen. Elders zijn er met aandacht voor hén publieke ruimten ingericht. Met speciaal ontworpen speeltoestellen om fit te blijven en bankjes om uit te rusten.

Kun je erop sturen?

De opsomming maakt duidelijk dat er heel veel eisen worden gesteld aan publieke ruimten. En dat ze enorm verschillen. In Ruimten maken voor ontmoeting van de RVS komen ze voorbij. De iconische plekken, bedachte plekken, spontaan ontstane plekken, groene plekken, schaduwplekken, pockets van intimiteit, tussenruimten, overgangszones − noem maar op.

Nog indrukwekkender is de stoet van experts en ervaringsdeskundigen die langskomt. De rijksbouwmeester, de architect, de stadsgeograaf, de projectontwikkelaar, de architectuurhistoricus, de hoogleraar psychiatrische epidemiologie en publieke mentale gezondheid, de hoogleraar diversiteit en integratie, de directeur van een urban studio dan wel designlab. Om er maar enkelen uit te lichten. Ze hebben allemaal een facet in handen van het raadsel publieke ruimte. Want hoe realiseer je een publieke ruimte die uitnodigt tot bewegen en ontmoeten? Kun je ontmoetingen tussen verschillende groepen afdwingen in onze superdiverse steden? Kun je ze ontwerpen? Kun je erop sturen? vraagt de RVS zich af.

De inspiratiestudie van de RVS geeft voor de mogelijkheden tot sturing overtuigend bewijs. Mag ik daarvoor nog een verdere aanzet doen?

Multifocaal kijken: functies stapelen

Op vakantie in Italië trof ik in de boekenkast van het gehuurde huisje een vlot geschreven boek over Italië, met een lofzang op de pleinen daar. De beste pleinen, las ik, zijn het resultaat van een opeenstapeling. Dát is de sleutel. Wie levende publieke ruimten wil realiseren, moet functies stapelen. De publieke ruimte als instrument met meer mogelijkheden dan een Zwitsers zakmes, schreef de auteur met een raak beeld.

Deze invalshoek is ooit door de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV) ‘multifocaal kijken’ genoemd. Multifocaal kijken, betekent dat je nooit door één exclusieve bril naar een publieke ruimte moet kijken. Te veel relevante aspecten blijven dan buiten beeld. Door meerdere disciplines in te zetten, komt er een waaier van relevante aspecten in beeld die bouwstenen kunnen opleveren voor het stapelen van functies en zo plekken opleveren waar ontmoetingen uitgelokt worden.

Maar veiligheidsexperts en beheerders maken nog geen levend plein. De bundel van de RVS heeft mij weer geleerd dat publieke ruimten in de eerste plaats vanuit een sociologisch perspectief benaderd moeten worden. Sociologen kijken naar wie er wonen, hebben oog voor ongelijkheden, sociale cohesie (wat verbindt en scheidt mensen?) en identiteitsvragen (wie zijn wij?). Ze letten niet in de eerste plaats op esthetiek, maar op annexatie door groepen, gebruik, leefstijlen, thuisgevoel en sociale klassen.In een nog niet zo ver verleden zijn publieke ruimten te eenzijdig vanuit een veiligheidsperspectief benaderd. Die aandacht was nodig. Een onveilige publieke ruimte heeft geen enkele aantrekkingskracht. Het is een perspectief dat permanent het gevaar loopt verwaarloosd te worden, en hetzelfde geldt voor het beheersperspectief. Na oplevering begint elke fraaie plek direct te verslonzen als er niet nagedacht is over budgetten voor onderhoud en beheer.

Wie blind is voor de sociale omgeving, creëert een dode plek

Het succes van publieke ruimten is afhankelijk van de aansluiting bij de sociale omgeving. Wie daar blind voor is, creëert een dode plek. De programmering van activiteiten kan volledig de plank misslaan als je niet weet met welke jongeren en bewoners je te maken hebt, wat ook geldt voor hoge ambities ten aanzien van zelfbeheer en medebeheer van groene plekken.

Het verkeerskundig perspectief vraagt eveneens een prominente plaats. De verkeerskundige kijkt naar de ontsluiting en bereikbaarheid van de plek. In corporatiewijken wonen veel mensen met een fysieke of mentale beperking en een beperkte actieradius. Kunnen ze vanuit huis het plantsoentje dichtbij überhaupt bereiken met hun scootmobiel, rollator of rolstoel en zijn er op de plek vriendelijke looppaden en routes?

Italiaanse vakantie maakt je bewust van wijkeconomisch perspectief

Een Italiaanse vakantie maakt je bewust van nog een perspectief waarvan het potentieel in Nederland onderbenut blijft: het wijkeconomisch perspectief. Levendige plekken zijn vaak ondernemende plekken. Kiosken, markten, podia, de ijscoman, terrassen, (sociaal) ondernemers in de plinten van pleinen tillen de levendigheid en ontmoetingsfunctie naar een hoger niveau. Wie het ontwerp en het verbeteren van ruimten tot een professie wil maken, moet begrijpen dat de professionele kwaliteitssprong pas gemaakt kan worden als disciplines elkaar meer gaan aanvullen.

Stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten, vastgoedspecialisten, wijkeconomen, sociologen, beheerders en veiligheidsfunctionarissen moeten accepteren dat het verstandig is om samen te werken en andere professies te erkennen als onmisbare factor bij het verbeteren van de kwaliteit van publieke ruimten. Voor de meeste te realiseren plekken geldt bovendien: sluit aan bij de krachten en talenten ‘van onderaf’, de gebruikers en de bewoners. De kunst is om deze versleten en vaak gratuite formulering te laden met uitvoeringskracht.

Heel veel groepen bewoners en gebruikers willen meedenken. Ze willen naar buiten − om te bewegen, te wandelen, te sporten, te kijken, te lezen, te beminnen, te ontmoeten, te tuinieren, weg te duiken en zich te verstoppen. Met een multidisciplinaire aanpak liggen ze onder handbereik. Lees de publicatie Ruimte maken voor ontmoeting van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.

Radboud Engbersen is programmaleider sociale basis bij Movisie.

 

Foto: zoetnet (Flickr Creative Commons)