Vrijwilligerswerk geeft sociale sector legitimiteit

Uitwassen en schandalen ondermijnen het vertrouwen in de sociale sector. Meer fundamenteel gaat het om een verlies van legitimiteit. Directe betrokkenheid, zoals bij vrijwilligerswerk, creëert legitimiteit. Vierde en laatste deel in een serie over de waarde van vrijwilligerswerk: de legitimiteitswaarde.

Nederland heeft een lange traditie van (zelfstandige) civil society organisaties. Deze voert terug tot de Gouden Eeuw, toen filosofen als Spinoza een andere relatie bedachten tussen overheid, de alleenheersende vorst, georganiseerde burgers en de samenleving. Diep geworteld in die traditie van diversiteit en tolerantie, is er vervolgens in rap tempo aan het einde van de 19e en bijna de gehele 20e eeuw gewerkt aan een verdere, en succesvolle uitbouw van deze civil society.

Door de opeenvolgende arrangementen van verzuiling en pacificatie en vervolgens het uitbouwen van de verzorgingsstaat heeft Nederland een heel omvangrijke (semi-)publieke sector gekregen, met grotendeels door de overheid gefinancierde civil society organisaties (publieke omroep, bijzonder onderwijs, woningcorporaties, welzijnsinstanties). Deze civil society is door dit proces van verstatelijking steeds minder van de  burgers zelf geworden omdat de overheid als belangrijke financier op de stoel van bestuurder en toezichthouder is gaan zitten. Vervolgens is daar nog eens New Public Management (NPM) overheen gekomen met schaalvergroting, aanbestedingen, marktwerking (zie onder andere: RMO, ‘Stem geven aan verankering’ (2009) en ‘Terug naar de Basis’ (2010)). Burgers (leken) zijn uit de besturen van de grote civil society organisaties verdwenen en vervangen door Raden van Toezicht met beroepskrachten. Verenigingen met ledenstemrecht zijn vervangen door afstandelijke stichtingen. Inspraak is een formeel circuit geworden dat voor maatschappelijke organisaties wettelijk afgedwongen lijkt te moeten worden.

Deze processen hebben er toe geleid dat maatschappelijke organisaties het onderhouden van hun legitimiteit hebben uitbesteed aan politici en de overheid. Ons pleidooi is dat maatschappelijke organisaties weer zelf borg staan voor hun legitimiteit, door daadwerkelijke betrokkenheid van (leken) burgers in hun meervoudige rollen als financier, bestuurder, lid en cliënt. Burgers moeten meer rechtstreeks bijdragen in de vorm van contributie en eigen bijdragen omdat ze daarmee aangeven de dienst te waarderen. Burgers moeten meer meefinancieren door vrijwilligerswerk en donaties. En burgers moet meer zelf rechtstreeks aan het roer staan.

Vergeten solidariteit kan terugkeren

De vervreemding van maatschappelijke organisaties heeft een abstractieniveau hoger ook geleid tot het vergeten en weg-organiseren van de onderliggende solidariteit door burgers; tot het uitbesteden van het onderhouden van de waarde ‘solidariteit’. Solidariteit is in de loop der jaren steeds meer indirect vormgegeven via de overheid. Belasting heffen, of sociale dienstplicht, zijn bijzonder efficiënt vergeleken bij het werven van fondsen en vrijwilligers. De burger-belastingbetaler (b)lijkt echter uit het oog en hart verloren te zijn, waar het betalen van belastingen ‘inhoudelijk’ voor dient. De maatschappelijke discussie over onderwijs, ontwikkelingssamenwerking, welzijn, pensioenen en AWBZ wordt gedomineerd door verhalen over ‘dat het teveel geld kost’, ‘er veel verspilling is en de directeuren teveel verdienen’ en dat ‘de ontvangers fraude plegen en het vaak ook hun eigen schuld is’.

Dat het gaat om fundamentele sociale onrechtvaardigheid die bestreden en voorkomen moet worden is nauwelijks onderdeel van de publieke discussie, maar wel van privaat gemopper. De efficiëntie van indirecte solidariteit via de overheid heeft solidariteit als fundamentele waarde geërodeerd (zie RMO, 2013, ‘Rondje voor de publieke zaak’.)

Vrijwilligerswerk laat solidariteit voelen en creëert legitimiteit

Vrijwilligerswerk draagt langs twee wegen bij aan de legitimiteit van de sociale sector. Ten eerste zorgt vrijwilligerswerk voor een persoonlijke betrokkenheid bij sociale vraagstukken, die niet aanwezig is bij belasting betalen of minder bij het doneren van geld: doorleefde solidariteit Uit onderzoek én praktijk blijkt dat door bijvoorbeeld de maatschappelijke stage (vrijwilligerswerk gefaciliteerd door de school) en werknemersvrijwilligerswerk (vrijwilligerswerk gefaciliteerd door de werkgever) mensen in aanraking komen met ervaringen/doelgroepen en sociale vraagstukken waar ze niet eerder echt bij stil hebben gestaan. Bijvoorbeeld wanneer een manager bij een investmentbank, doorleeft en doorvoelt wat het is om bijvoorbeeld een kind te hebben met een ongeneeslijke ziekte, of dat loverboys uiteindelijk ook gewone jongeren zijn die vaak door omstandigheden zo zijn geworden zoals ze zijn.

Directe ervaringen door vrijwilligerswerk leiden niet alleen tot een beter begrip voor de doelgroepen. Het kan ook leiden tot een beter begrip voor de maatschappelijke organisatie(s) en haar specifieke uitdagingen. Het toelaten van vrijwilligers in een organisatie op de werkvloer is de organisatie openzetten voor extra ogen, extra criticasters, extra toezichthouders. Vrijwilligers zijn, juist doordat ze economisch niet gebonden zijn aan de organisatie, perfect geschikt als ‘whistleblowers’. Geen vrijwilligers toelaten suggereert dat er wat te verbergen is. Het feit dat burgers bereid zijn voor een organisatie als vrijwilliger te werken betekent niet alleen dat ze de doelgroep willen helpen met ‘goedkope’ arbeid maar ook dat ze hun eigen reputatie als waarborg geven aan een specifieke organisatie. Een waarborg voor de legitimiteit die ingezet kan worden in de privésfeer van ‘verjaardagen’ maar ook als publieke politieke pressie.

De tweede laag is dat een maatschappelijke organisatie die met vrijwilligers werkt laat zien dat er naar de kosten wordt gekeken. Veel organisaties en beroepskrachten krijgen, al dan niet terecht het verwijt van het verspillen van publiek geld. Vrijwilligers krijgen dat verwijt, terecht natuurlijk, nauwelijks. Een maatschappelijke organisatie die tegen burgers zegt dat hun tijd (vrijwilligerswerk) niet gebruikt kan worden maar hun geld (donaties, of nog erger belastingen) wel, geeft impliciet aan dat ze burgers zien als willoze, onbekwame, zielloze portemonnees. De organisatie zet zichzelf daarmee op een voetstuk en straalt een enorme arrogantie uit.

Voor het lange termijn overleven van organisaties in de sociale sector is het noodzakelijk om draagvlak in de brede samenleving te creëren. Alleen draagvlak onderhouden bij politici en ambtenaren is jezelf uitleveren aan de willekeur van een onbetrouwbare partner. Van de maatschappelijke organisaties vraagt dat een actieve uitnodigende houding naar burgers, als uitvoerend vrijwilliger en als vrijwillig-bestuurder.

Lucas Meijs is hoogleraar ‘Strategische Filantropie & Vrijwilligerswerk’ en Lonneke Roza is junior onderzoeker ‘werknemers-vrijwilligerswerk’, beiden verbonden aan het Erasmus Centre for Strategic Philanthropy (ECSP) en de  Rotterdam School of Management van de Erasmus Universiteit. Judith Metz is lector Youth Spot, Jongerenwerk in de Grote Stad van de Hogeschool van Amsterdam.

 

Voor meer informatie zie www.ecsp.nl en http://www.hva.nl/kenniscentrum-dmr/programma/youth-spot/

 

Dit artikel is een vierde bijdrage van het vierluik over de waarden van vrijwilligerswerk.