De slinger is weer terug. Tachtig jaar na Colijn heeft Nederland opnieuw een kabinet dat vasthoudt aan achterhaalde afspraken, nieuwe kennis en inzichten negeert en de economische problemen als een natuurramp over het land heen laat komen. Halverwege die periode kende de slinger zijn maximale uitslag in de andere richting. Het kabinet Den Uyl bracht niet alleen de verbeelding, maar tevens het geloof in de maakbaarheid van de samenleving aan de macht, ook al waren de marges de smal.
Kabinet heft handen machteloos ten hemel
Van het toenmalige geloof in maakbaarheid is weinig over. Het huidige kabinet lijkt vooral te berusten in magere groeicijfers en aanhoudend hoge werkloosheid. De op Prinsjesdag ontvouwde plannen tonen een kabinet dat de handen machteloos ten hemel heft, dan wel er mee in het haar zit, maar ze in elk geval niet uit de mouwen steekt om voor extra binnenlandse bestedingen te zorgen en zo de grootste kwaal van deze tijd, de omvangrijke en oplopende werkloosheid, effectief te bestrijden.
Veeleer is het tegenovergestelde het geval: nieuwe lastenverhogingen en beperking van uitgaven zullen burgers, bedrijven, maar ook lagere overheden nopen de bestedingen verder te beperken, met alle gevolgen van dien voor de werkgelegenheid en de bereidheid van die burgers en bedrijven die nog wel over voldoende koopkracht beschikken om deze in effectieve vraag om te zetten. De motivering voor dit krimpbeleid wordt gegeven in verschillende varianten van de micro-economische ‘huishoudboekjeslogica’ dat je ‘nu eenmaal’ niet meer kunt uitgeven dan je verdient. De 3-procentnorm die we met Brussel, maar vooral met onszelf hebben afgesproken, vormt het institutionele slot op deze krakkemikkige deur.
Steeds minder politici hebben kennis van macro-economie
Wie een beetje kaas van macro-economie heeft gegeten (maar dat geldt op en rond het Binnenhof voor steeds minder politici), weet dat die ‘huishoudboekjeslogica’ niet klopt. Voor de staat gelden andere spelregels dan voor individuele huishoudens. Natuurlijk, ook een staat moet het niet te bont maken (zie Griekenland), maar zowel vanuit internationaal-vergelijkend als vanuit historisch perspectief is er geen enkele reden om aan te nemen dat Nederland zich geen stimulerend begrotingsbeleid zou kunnen veroorloven. Sterker, vanuit het perspectief van Europese solidariteit zou Nederland de Europese Unie – samen met Duitsland en een aantal andere sterke economieën – uit het economische moeras moeten willen trekken. De onkunde op dit terrein is echter wijd verbreid, waarbij kabinet en oppositie weinig voor elkaar onder doen, gelet op recente uitspraken van onder andere politieke voorlieden van CDA en D66.
Toegegeven, ook stimulerend beleid krijgt niet onmiddellijk een half miljoen werklozen aan het werk of brengt groeicijfers terug van 3 procent per jaar, zoals Nederland die kent uit een nog niet eens zo ver verleden. Het verschil tussen een half en een heel procent economische groei bedraagt echter meer dan 3 miljard euro. Dat zou toch een prikkel moeten zijn om alles te doen om dat halve procent extra groei te realiseren. Ook het inzicht dat beperkte economische groei de komende jaren nauwelijks tot extra banen leidt, omdat bedrijven de extra vraag vooral met zittende mensen zullen opvangen en ook tijdens de crisis het proces van rationalisatie van productieprocessen en de daarbij behorende afbraak van arbeidsplaatsen voortgaat, zou tot het besef kunnen leiden dat elke nieuwe baan er één is. Ook van de passie voor ‘werk, werk, werk’ uit de tijd van het kabinet Kok lijkt echter niets meer over.
Kabinet maakt geen bewuste keuze
Natuurlijk, het kabinet zou bewust kunnen kiezen voor een nulgroeiscenario, waarin Nederland opteert voor een kleinere ecologische voetafdruk en waarin het schaarse werk herverdeeld wordt onder de bevolking. Die keuze wordt echter niet gemaakt. Van historische doelstellingen als volledige werkgelegenheid en evenwichtige economische groei heeft ook Rutte II nooit afstand genomen. Toch gaat het er niet van komen.
Los van een forse dosis onkunde, is het vooral onwil die tot deze onmacht leidt. Onwil om terug te komen op de – met de kennis van nu als heilloos en achterhaald te bestempelen – afspraak over een uniforme 3- procentnorm ten aanzien van het nationale begrotingstekort voor de landen van de eurozone. Onwil ook om het sociale leed van een – gelukkig nog altijd beperkte - groep burgers die hun baan verliezen of hun bedrijf failliet zien gaan, serieus te nemen en niet te beschouwen als een vorm van individueel falen, maar (mede) als een gevolg van falend overheidsbeleid. Ten slotte ook onwil om toe te geven dat ‘de markt’ niet in staat is de huidige crisis zelfstandig te overwinnen en de lessen van Keynes wellicht te snel op de schroothoop van de geschiedenis zijn gedumpt.
Zo lijkt de huidige generatie leidende politici zich met ideologische touwen te hebben vastgebonden aan de mast van een schip dat ronddobbert in een economische draaikolk, terwijl het zware weer van de economische crisis juist pragmatische stuurlui à la Zijlstra, Witteveen of Kok vraagt om het schip op basis van een goede dosering van (macro-)economisch en politiek inzicht weer op koers te brengen. Tot die aan boord komen, blijft het een kwestie van hozen.