Maatschappelijk onbehagen is spiegelbeeld van behaagzieke overheid

Een overheid die haar burgers probeert gerust te stellen met mantra’s en loze beloften, voedt het maatschappelijk onbehagen. Het debat over de CO2-opslag in Barendrecht laat zien dat het beter is om met burgers te praten over een eerlijke verdeling van de lusten en de lasten.

 

Mensen die het woord onbehagen hanteren, hebben het nooit over zichzelf. Het is altijd de ander die het onbehagen voelt. Sterker nog, het is vaak de tegenstander. Niemand zegt: ik ben tegen het boerkaverbod uit onbehagen. Wel kun je straffeloos beweren: de steun voor het boerkaverbod komt voort uit onbehagen.

Dat burgers geen risico’s meer willen accepteren, is een mythe

Een ding is duidelijk: een verklaring die alleen voor anderen geldt, nooit voor jezelf, die verklaring deugt niet. De term onbehagen is een diskwalificatie vermomd als diagnose. Zelf handel je op basis van inzichten en argumenten. De ander handelt op basis van onbehagen. Oftewel, je kunt zijn inzichten en argumenten niet serieus nemen, ze zijn een pose of op zijn best een gebrekkige vertolking van een onderliggende emotie, angst of onvrede. Door de positie van de ander te duiden met het concept ‘onbehagen’ heeft jouw positie automatisch gewonnen, als een voetbalwedstrijd waarbij de tegenstander niet komt opdagen.

Ook de staat heeft hier een handje van, zeker op het gebied van risico’s. Ze praat over onbehagen als verklaring voor het verzet van burgers tegen wenselijke vernieuwingen, zoals nieuwe hoogspanningsleidingen, CO2-opslag of de slimme elektriciteitsmeter. Het verhaal van de staat gaat ongeveer als volgt: burgers verzetten zich tegen projecten met hele bescheiden risico’s. Waarom? Omdat ze geen tolerantie meer hebben voor risico’s. De onmacht van de mens tegenover het noodlot willen ze niet langer onder ogen zien. Van de overheid eisen ze daarom bescherming tegen dat onheil.

Dit verhaal, dat burgers geen risico’s meer accepteren, is een mythe. Iedereen weet dat onheil bij het leven hoort, ook burgers. Toch zien ambtenaren, bestuurders en politici zich genoodzaakt dat uit te leggen. Daarbij vallen ze terug op een mantra: ‘100 procent veiligheid bestaat niet.’ Er gaat geen incident of veiligheidsdebat voorbij zonder dat de mantra wordt uitgesproken. Opnieuw: iedereen weet dat 100 procent veiligheid niet bestaat, ook burgers. Waarom doen bestuurders dan zo vaak en zo ernstig een volstrekt triviale mededeling? Omdat onder die trivialiteit een andere, impliciete boodschap schuilgaat. Wie zegt dat 100 procent veiligheid niet bestaat, zegt impliciet dat het risico waarover mensen boos zijn buiten het beheersbare ligt. Met andere woorden, dat de bestuurder geen blaam treft, dat zij niet meer kan doen dan ze nu gedaan heeft.  Het verspreiden van de mythe van de risico-intolerante burger is mede te danken aan het feit dat ze bestuurlijke handen zo lekker schoon weet te wassen.

Antwoord op de verkeerde vraag

Zijn burgers niet risico-intolerant dan? Aan de oppervlakte lijkt dat inderdaad zo. Neem het beruchte voorbeeld van de CO2-opslag in Barendrecht. De lokale bevolking vocht die opslag aan, met als argument dat het te gevaarlijk was. Maar de studies die de overheid had laten uitvoeren, lieten zien dat de risico’s alleszins bescheiden waren. Dus zei minister Jacqueline Cramer in de lokale schouwburg: ‘Ik durf met mijn hand op mijn hart te zeggen dat het veilig is.’

Hier gaan verschillende dingen mis. Ten eerste is de uitspraak strikt genomen onzinnig. Als je zegt dat iets veilig is, dan lijk je te ontkennen dat er risico’s mee verbonden zijn. Natuurlijk zijn die er. Die zijn er namelijk altijd. Bewoners zijn dan ook begrijpelijkerwijs wantrouwig. Waarom ontkent de minister wat niet te ontkennen valt?

Ten tweede geeft de overheid antwoord op de verkeerde vraag. De vraag van burgers was niet: hoe veilig is het? De vraag was: Waarom hier? Waarom onder een woonwijk? Waarom niet op zee? Waarom in een gemeente die toch al bovengemiddeld veel risicovolle bedrijvigheid kent? Met andere woorden: er werd hier een verdelingsvraagstuk aangekaart, een rechtvaardigheidsvraagstuk. Waarom moeten wij meer lasten dragen dan anderen?

Die vraag valt best te beantwoorden. Je zou bijvoorbeeld kunnen zeggen: u moet meer lasten dragen dan anderen, omdat u ook meer lusten geniet. Maar Barendrecht kende geen lusten van dit project. Geen werkgelegenheid, geen investeringen in de lokale gemeenschap, geen aandeel in de mogelijke opbrengsten van deze innovatie, niets. Barendrecht kreeg alleen onzekerheid en dalende huizenprijzen.

Dit ging dus zozeer niet over onbehagen, om vage angsten rondom nieuwe technologie, dit ging om onrecht. Het ging niet over onmacht tegenover het noodlot, maar om onmacht tegenover een overheid en een multinational die hun wil oplegden.

Onbehagen als self-fulfilling prophecy

De overheid ging de rechtvaardigheidsvraag volledig uit de weg. Zij interpreteerde het verzet van burgers als onbehagen en beantwoordde dat onbehagen met bezweringsformules: met de hand op mijn hart, het is veilig. En: 100 procent veiligheid bestaat niet.  Hoe meer de staat probeerde de burgers gerust te stellen dat de opslag veilig was, hoe meer die burgers genoodzaakt werden om te betogen dat het wel onveilig was. En zo zag de overheid bevestigd waar ze bang voor was: dat burgers geen enkel risico meer accepteren. En zo is de cirkel rond. De diagnose van onbehagen is een self-fulfilling prophecy geworden.

Onbehagen is wat de overheid meent te zien als ze naar de dwarse burger kijkt. Het is een reflectie van haar zelfbeeld, van haar angsten, neuroses en zucht naar erkenning. De staat doet zo haar best voor de burger, maar de burger is ondankbaar en niet voor rede vatbaar. Kortom: maatschappelijk onbehagen is het spiegelbeeld van een behaagzieke staat

Natuurlijk kennen wij, burgers, angsten voor risico’s. Maar tegelijkertijd beseffen we dat er grenzen zijn aan veiligheid, dat we ook een prijs betalen voor meer veiligheid. Slechts weinigen van ons mijden het vliegtuig of de auto, om maar even een simpel voorbeeld te geven. We zijn ten diepste ambivalent ten aanzien van risico’s. Dat is de les van politiek-psychologisch onderzoek. Die ambivalente gevoelens kun je aanspreken. Je kunt praten over de opbrengsten van de risico’s, over de rechtvaardige verdeling ervan, of over de verzoening ermee, de verzoening met het tragische.

Dat doet de staat meestal niet. De overheid denkt dat we een geruststelling willen horen. En dus vertelt ze ons: dit mag nooit meer gebeuren. Of: de risico’s zijn heel beheersbaar. Dit zijn allemaal ontkenningen van risico’s, valse beloften rondom veiligheid. En juist die scheppen onbehagen.

Michel van  Eeten is hoogleraar Bestuurskunde, in het bijzonder de governance van infrastructuren bij de faculteit Techniek, Bestuur en Management aan de Technische Universiteit Delft. Dit artikel is gebaseerd op zijn inleiding voor het 1ste debat uit een serie van drie debatten die de Raad Maatschappelijke Ontwikkeling samen met De Balie organiseert over Onbehagen in de Nederlandse samenleving naar aanleiding van het RMO-advies 'Het onbehagen voorbij.'