Duizenden mensen leven in zorgwekkende omstandigheden, maar krijgen geen ondersteuning omdat ze elke vorm van zorg vermijden. Bemoeizorgteams proberen dat te veranderen, zij zoeken mensen op en bieden actief hun hulp aan, maar werkt het ook?

Voor degene die 's ochtends wel eens door het stadspark van een grote stad fietst, is hij een bekende verschijning: de verwarde, wat vermagerde man die je schuchter vanonder een dekzeil aankijkt, met argwanende ogen en een hoofd vol geklitte haren. En veel mensen kennen in eigen stad of dorp wel een buurtgenoot, waar het onkruid in de voortuin tot aan de eerste verdieping reikt en de lege kratten pils, een winkelwagen en een fiets, zonder voorwiel, op de betegeling door elkaar op de grond liggen. Maar wat weten we eigenlijk van deze mensen? Waarom leven zij in vaak kommervolle omstandigheden en zouden ze het op prijs stellen als je ze hulp aanbiedt? De bemoeizorg meent van wel.

Bemoeizorg helpt!

Al ruim twintig jaar bestaan er in Nederland bemoeizorgprogramma’s voor mensen die ondanks hun beroerde levensomstandigheden geen contact hebben met de reguliere hulpverlening zoals de geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg of het maatschappelijk werk. In deze programma’s worden cliënten opgezocht door bemoeizorgers nadat er een melding is gedaan door bijvoorbeeld familie, buren of woningbouw. Bemoeizorgers verlenen vervolgens laagdrempelige, praktische hulp in de eigen leefomgeving van cliënten. Met als doel hen na een aantal maanden door te kunnen verwijzen naar reguliere voorzieningen.

De grote vraag is of bemoeizorg meer het sussen van een opspelend geweten is of dat het ook effect heeft. Anders geformuleerd: is die zorg evidence based en verdient ze verdere navolging? Voor een antwoord heeft Tranzo onderzoek gedaan naar het werk van drie onafhankelijke bemoeizorgteams: in Eindhoven, Tilburg en Noordoost Brabant. Om te beginnen met de uitkomsten van ons onderzoek: bemoeizorg helpt; ze kan daadwerkelijk bijdragen aan betere leefomstandigheden van cliënten en leidt tot verbeteringen die in andere, vergelijkbare zorgprogramma’s niet optreden

De resultaten van ons onderzoek zijn vooral waardevol omdat we de cliënten er nauw bij hebben betrokken. We hebben henzelf gevraagd naar hoe zij hun kwaliteit van leven beoordeelden en of ze tevreden waren met de ontvangen zorg. Daarnaast zijn door de tijd heen de ernst van de problematiek op verschillende leefterreinen, de relatie (binding) met de hulpverleners en de problemen met doorverwijzing naar reguliere voorzieningen beoordeeld. We hebben niet alleen gekeken of er direct na beëindigen van de bemoeizorg verbeteringen waren, ook hebben we onderzocht of de behaalde resultaten stand hielden na beëindiging van de bemoeizorg.

Een voorbeeld van hoe bemoeizorg helpt

Laat ik een voorbeeld geven van hoe bemoeizorg werkt. Een bemoeizorgteam uit Eindhoven brengt een bezoek aan een man die te veel drinkt en geregeld voor overlast zorgt. De teamleden bellen aan en mogen binnenkomen. Ze vragen de man hoe het met hem gaat. Hij zegt dat hij minder wil gaan drinken en dat hij zich eenzaam voelt. Dan begint hij te huilen. Als hij de tranen heeft weggeslikt, zegt hij blij te zijn met het bezoek. Het team mag terugkomen. Het resultaat lijkt mager, maar soms is dit het begin van een traject dat kan leiden tot een aanzienlijke verbetering van iemands levensomstandigheden.

Alle onderzochte bemoeizorgteams waren, net als uit het voorbeeld, multidisciplinair samengesteld en bestonden onder meer uit maatschappelijk werkers, HBO-opgeleide (psychiatrisch) verpleegkundigen en sociaal-pedagogisch werkers. De doelgroep was eveneens divers en gericht op mensen in erbarmelijke omstandigheden, ongeacht het soort problematiek. Dit betekent dat er cliënten waren met psychiatrische problematiek, maar ook mensen met verslavingsproblemen en/of licht verstandelijke beperkingen. Nadat de teams contact hadden opgebouwd, boden zij de cliënten een aantal maanden praktische ondersteuning. Dit gebeurde voornamelijk in de cliënt zijn eigen leefomgeving. De teams boden geen behandeling. Ze hadden wel een psychiater of arts die geconsulteerd kon worden. Zodra dit mogelijk bleek, werden cliënten overgedragen aan de reguliere voorzieningen.

De gemiddelde leeftijd van de cliënten over wie de bemoeizorgteams zich bogen, bedroeg 45 jaar. Ruim 65 procent was man. De problematiek van de cliënten was bij de start van een traject qua ernst vergelijkbaar met die van psychiatrische patiënten in dagbehandeling.

Wat verschilde, waren de leefgebieden waarop de problematiek zich manifesteerde. Cliënten van de onderzochte bemoeizorgteams hadden vooral problemen met sociale relaties (geen of nauwelijks ondersteunende contacten); met handelingen die bij het dagelijks leven horen (zelfverzorging, voeding, vervoer); woonomstandigheden en beroep of dagbesteding. Ook gebruikten zij veel alcohol, drugs en medicijnen.

De ernst van de problemen bleek uit bijvoorbeeld het feit dat er maar liefst bij 25 procent van de cliënten sprake was van een (dreigende) huisuitzetting, dakloosheid en/of afsluiting van gas, water en licht; en bij 20 procent van een ernstig en kommervol sociaal isolement. De zelf ervaren kwaliteit van leven was erg laag in vergelijking met cliënten uit andere sectoren. Wel bleek de relatie (binding) tussen cliënt en hulpverlener relatief goed; vanaf de start van de bemoeizorg stonden cliënten open voor begeleiding.

Betere kwaliteit van leven

Nadat de bemoeizorgteams een traject hadden ingezet, nam de kwaliteit van leven van de cliënten aanzienlijk toe. Dit effect hield stand tot minstens 6 maanden na de afsluiting van een bemoeizorgtraject. Bemoeizorg had daarnaast een gunstig effect op de ernst van de problematiek: deze nam af gedurende de bemoeizorg en na beëindiging zette deze verbetering door. Verder was er een klein gunstig effect op de relatie (binding) tussen hulpverlener en cliënt, en op de problemen met doorverwijzen naar de reguliere voorzieningen. Er waren op de langere termijn geen verschillen tussen teams.

Zes maanden na het beëindigen van de bemoeizorg was bijna 64 procent van de cliënten nog in zorg. De overigen hadden geen hulp meer nodig of waren uit beeld verdwenen. Cliënten gaven de bemoeizorg gemiddeld een rapportcijfer van 8,4. Dit was een punt hoger dan het cijfer waarmee cliënten uit de ambulante geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg in eerdere onderzoeken hun zorg waardeerden.

Omdat de cliënten bij aanvang van het hulptraject gemiddeld een lage kwaliteit van leven ervoeren en de ernst van de problematiek relatief hoog was, is verbetering op deze twee terreinen van groot belang. Het feit dat in alle drie de onderzochte teams vergelijkbare effecten werden gevonden, versterkt de resultaten van het onderzoek en verhoogt de zekerheid dat bemoeizorg werkt.

De evidence-based status van bemoeizorg is door het onderzoek sterk verbeterd. De resultaten laten zien dat bemoeizorg lijkt te werken en ook op welke terreinen het winst oplevert voor cliënten. Voor andere bemoeizorgteams is het daarom zeker interessant om kennis te nemen van de manier van werken die de onderzochte teams hanteren. Dit kan door het lezen van het volledige rapport of door het uitwisselen van kennis met de in het onderzoek betrokken teams. Bij het overdragen van de kennis moet men goed kijken naar of de doelgroep van het eigen team en de omstandigheden waarin de teams functioneren (lees samenwerkingsafspraken met de reguliere voorzieningen) vergelijkbaar zijn.

Diana Roeg, Margot Voogt, Marcel van Assen en Henk Garretsen zijn als onderzoeker verbonden aan Tranzo, onderdeel van de Universiteit Tilburg.

Het rapport ‘De effecten van bemoeizorg: De resultaten van een onderzoek bij Nederlandse bemoeizorgteams’ is hier te downloaden of op te vragen via het secretariaat van Tranzo: tel. 013-4662969. Het onderzoek is uitgevoerd bij Tranzo, Tilburg University en gefinancierd door ZonMw.