Misverstanden over de participatiesamenleving

Er heersen nogal wat misverstanden over de participatiesamenleving. Evelien Tonkens, scheidend bijzonder hoogleraar Actief burgerschap, noemt er vijf. Voor de ideale participatiesamenleving moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan die tot nu toe over het hoofd gezien zijn.

Academisch gezien is ‘actief burgerschap’ een vreemde formulering. Een Franse collega vond het zelfs een pleonasme: burgerschap is voor Fransen altijd actief, zei ze. Maar in de wereld van Nederlands en Europees beleid was en is actief burgerschap een zeer geliefd begrip. Het is grotendeels een reactie op wat nu wordt beschouwd als passief burgerschap: rechten opeisen en je als passieve ontvanger en claimende consument opstellen. Daartegenover zouden we nu actieve, betrokken, verantwoordelijke burgers nodig hebben. In Nederland kreeg het ideaal van actief burgerschap recentelijk een andere vlag − het heet nu de participatiesamenleving: een samenleving met alleen actieve burgers.

Met een eenzijdige aandacht voor actief burgerschap krijgen we allerlei nieuwe plichten en verantwoordelijkheden, maar vaak zonder bijkomende rechten en voorzieningen. Goed burgerschap gaat over een balans tussen actief en passief, tussen rechten en plichten, en tussen je stem verheffen en weten wanneer je moet luisteren en zwijgen.

Een bijzonder hoogleraar legt verbanden tussen universiteit en samenleving. Vanuit mijn nauwe banden met maatschappelijke organisaties, politiek en beleid heb ik de minister-president en de koning afgelopen najaar natuurlijk ingefluisterd dat ze de participatiesamenleving moesten uitroepen. Dat biedt me immers de gelegenheid om deze afscheidsrede te wijden aan wat we met vele collega’s en studenten sinds augustus 2005 te weten zijn gekomen over de sociologische voorwaarden waaronder de participatiesamenleving een haalbaar en nastrevenswaardig ideaal kan zijn. Over de participatiesamenleving heersen namelijk rare misvattingen. Ik beperk me tot de vijf meest prangende daarvan.

Misvatting 1: De participatiesamenleving markeert het einde van de klassieke verzorgingsstaat

Koning Willem-Alexander zette de participatiesamenleving neer als een alternatief voor de klassieke verzorgingsstaat. Minder verzorgingsstaat zou meer burgerschap betekenen. Een hardnekkige misvatting. In ons boekje Wat burgers bezielt uit 2006 hebben Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp en ik dit reeds de fantasie van  ‘onbevlekt burgerschap’ genoemd. Immers: burgerschap komt net als andere mooie dingen niet via onbevlekte ontvangenis tot stand, maar via bloed, zweet en tranen. In onderzoek naar burgerinitiatieven is te zien hoe burgerschap in interactie met beleid wordt gemaakt en gebroken. Ook de meest spontaan ogende, bottom-up-initiatieven zijn meestal een product van dergelijke interactie. Vaak hebben beleidsmakers burgers uitgebreid uitgenodigd en verleid om bottom-up hun spontane initiatieven te ontplooien.

Ook uit onderzoek rond onderlinge hulp en zorg blijkt dat onbevlekt burgerschap niet bestaat. De meeste buurtgenoten gaan niet spontaan voor elkaar zorgen en elkaar helpen als de overheid zich terugtrekt. De kleine groep die wel hulp geeft, gaf die al, maar in werk of aan elders wonende familie.

Met enig succes bij het beleid. In algemene beschouwingen over de participatiesamenleving komt nog wel vaak het beeld van de terugtrekkende overheid en het onbevlekt burgerschap naar voren. Maar bij deelonderwerpen, zoals burgerinitiatieven en onderlinge hulp, is het beeld van onbevlekt burgerschap meestal van tafel.

Lokale beleidsnota’s over lokale burgerinitiatieven bijvoorbeeld gaan er tegenwoordig meestal vaak van uit dat burgerinitiatieven een product van interactie zijn. De vraag is meestal niet meer hoe de overheid zich zo snel mogelijk kan terugtrekken, maar hoe de interactie tussen burgers en bestuur het beste gestalte kan krijgen. En als het over onderlinge zorg gaat, is men druk in de weer met steunpunten, loketten, prijzen, cursussen, contact-websites en wat men maar kan bedenken om ‘spontane hulp’ te steunen en te stutten.

Misvatting 2: De verzorgingsstaat en de participatiesamenleving zijn te begrijpen als een verdelingsvraagstuk: hoe (her)verdelen we de taken en verantwoordelijkheden tussen overheid, burgers en markt

De interactie tussen burgers onderling en tussen burgers en overheid wordt vaak voorgesteld als simpelweg een kwestie van (her)verdeling van taken en verantwoordelijkheden. De acties van burgers daarbinnen worden daarmee begrepen als rationele keuzes. Daarbij passen termen als de ‘free-rider’, de ‘hardwerkende Nederlander’ en ‘de calculerende burger’.

Bij burgerschap en participatie gaat het niet slechts om herverdeling, maar ook om erkenning. Burgerschap is een moreel-emotionele praktijk. Wat burgers vinden dat hun rechten en plichten zijn en wat ze vinden dat ze van andere burgers en instituties mogen verwachten, is niet afhankelijk van kosten-batenanalyses maar van moreel geladen emoties, die vaak draaien om erkenning en miskenning. Mag je je buitengesloten en miskend voelen als je in de bijstand zit, of moet je dat zien als je eigen verantwoordelijkheid en dus je eigen schuld? Moet je als 90-jarige dankbaar zijn met de hulp of zorg die je krijgt, ook als het veel minder is dan vroeger? Mag je boos worden als je rechten worden ontnomen, of moet je dat zien als een onvermijdelijkheid, een soort natuurverschijnsel? Mag je jaloers zijn als anderen het beter lijken te hebben dan jij?

Voor de moreel-emotionele lading van burgerschap gebruiken we de emotiesociologie en het sociaal-filosofische debat over herverdeling en erkenning. De vraag is: wat maakt dat mensen het gevoel hebben dat ze ergens recht op hebben of ergens aan moeten bijdragen? Belangrijke sociologen en antropologen op dit terrein, zoals Arlie Hochschild, Nina Eliasoph, Andrea Muehlebach en Ann-Marie Fortier hebben we naar Nederland gehaald om hierover met hen in gesprek te gaan.

De overheid koerst op een bepaalde moreel-emotionele lading van burgerschap, die we affectief burgerschap noemen. De herziening van de verzorgingsstaat is meer nog dan een herverdeling van taken, een hervorming van onze morele emoties: de overheid wil dat wij anders gaan voelen en oordelen, opdat wij door de overheid bedachte onderlinge zorgplichten als een intern gevoelde noodzaak ervaren. Er moet een verlangen naar onderlinge zorg ontstaan, gesteund door een verhaal over onvermijdelijke en noodzakelijke hervormingen.

Wij hebben met onze onderzoekers niet alleen de taal van het beleid op dit punt geanalyseerd (en ook vergeleken met de Engelse, die veel wervender en optimistischer bleek); we hebben ook onderzocht hoe burgers de oproep tot affectief burgerschap ervaren. Zo blijkt dat de herziening van de verzorgingsstaat gepaard gaat met intensivering van schaamte en daardoor machteloosheid. En dat activering van bijstandsgerechtigden heel kwetsend kan zijn, maar dat dit niet zozeer afhankelijk is van de inhoud van regelingen maar veel meer van een respectvolle bejegening en dus van erkenning. Onderzoek naar ervaringen van erkenning en miskenning bij jongeren met een lichte verstandelijke beperking loopt nog.

Na een gezamenlijk krantenartikel met de kop ‘Wie wil zich nu laten douchen door de buurman?’ bleef de buurman mij nog maanden achtervolgen. Vele buurmannen vroegen mij waarom ik dan niet door hen gewassen wilde worden.

Ook hier hadden we bij het beleid enig succes; uit welingelichte kringen heb ik vernomen dat de buurman-interventie een van de vele aanleidingen was voor de beleidswijziging dat voortaan ‘verzorging’ (beleidstaal voor met name ‘wassen’) een verzekerd recht blijft, zodat je daar nooit je buurman om hoeft te vragen.

Misvatting 3: Democratie in de participatiesamenleving is doe-democratie: moderne burgers willen niet leuteren maar aanpakken

De participatiesamenleving die politiek en beleid nu nastreven, is helemaal gericht op sociale participatie − meedoen − terwijl politieke participatie − meepraten − uit beeld is. Het is vooral een oproep aan burgers om de handen uit de mouwen te steken; bouw een onderlinge hulp-website, zet een energiecoöperatie op, begin een buurtmoestuin of doe boodschappen voor je zieke buren of je dementerende grootmoeder. Sociaal doe-het-zelven, in de woorden van Jos van der Lans en Pieter Hilhorst. Dat dwingen wij niet af, dat willen mensen zelf, zei premier Rutte. Wij sluiten slechts aan bij een beweging die gaande is. De nieuwe democratie is een doe-democratie: niet leuteren maar aanpakken.

Er zijn inderdaad veel meer mensen die energiecoöperaties en buurtmoestuinen starten. Maar is dit een alternatieve democratie? Het is in democratisch opzicht eerder goedgemutste machteloosheid. Zij beginnen die buurtmoestuin niet omdat zij hierin een nieuwe vorm van democratie ontwaren, maar omdat zij hun geloof in deelname aan de democratie verloren hebben. Ze zijn boos op het neoliberalisme, het mondiale kapitalisme, de graaicultuur bij de banken enzovoort en daarom beginnen ze een buurtmoestuin. Ze maken zich zorgen om grote maatschappelijke problemen, maar hebben geen vertrouwen in tegenmacht van burgers die tot verantwoording en hervorming zou kunnen dwingen. Ze houden het klein − ‘avoiding politics’, in de woorden van de Amerikaanse socioloog Nina Eliasoph.

Daarmee kent de participatiesamenleving een democratisch tekort, zo blijkt ook uit onderzoek naar autochtone onvrede in ‘probleemwijken’. Veel mensen voelen zich verlaten en niet gehoord, vooral niet door instituties die fysiek het meest nabij zijn, zoals de lokale overheid, zorginstellingen of woningbouwcorporaties.

Het democratisch tekort wordt versterkt door de vermarkting en schaalvergroting van de publieke sector van de afgelopen decennia. Met marktwerking komt er immers, in de woorden van Albert Hirschman, meer nadruk op exit-opties en minder op voice. Het correctiemechanisme verschuift van verbaal protest naar je terugtrekken. Marktwerking creëert nieuwe verhoudingen tussen burgers en professionals en het zet het oude professionele ethos onder druk.

Door dit democratische gat in de participatiesamenleving krijgt de dominante visie op de participatiesamenleving weinig weerwoord. Blijkbaar missen we aansprekende politieke instituties, die onvrede ook op grotere schaal productief kunnen maken. Zonder zulke instituties blijft de participatiesamenleving democratisch gemankeerd en kunnen politiek en beleid zonder veel tegenspraak vanuit de samenleving bepalen wat participatie moet inhouden.

Misvatting 4: De participatiesamenleving doen we gezellig samen

Actief burgerschap is ook een populair begrip omdat velen hopen dat het splijtende verschillen kan overbruggen: bijvoorbeeld tussen gezond en ziek, tussen weerbaar en kwetsbaar of tussen oude en nieuwe Nederlanders. Hoe we ook verschillen, we zijn allen burger. De buurt is aangewezen als de natuurlijke habitat van de participerende burger. Door actief te worden in de buurt vinden mensen elkaar − ongeacht afkomst, zo is de overtuiging.

Dat gebeurt soms ook. Maar vaker zien we het omgekeerde mechanisme: soort zoekt soort, qua opleiding, etniciteit, leeftijd enzovoort. Actief burgerschap is vooral een zaak van hoger opgeleide stedelingen en van inwoners van hechte kleine dorpen. Dit komt consistent naar voren in nationaal en internationaal onderzoek. Een beperkte groep mensen, in Engeland becijferd op een derde, doet bijna alles als het over actief burgerschap gaat: ze gaan vaker stemmen, zijn vaker actief lid van verenigingen, doen meer vrijwilligerswerk, nemen vaker burgerinitiatieven, dienen vaker een klacht in tegen de overheid en helpen ook nog vaker de buren.

Roep je dus op tot ‘actief burgerschap’ en prijs je mensen die initiatieven nemen, dan bereik je vooral de mensen die het al doen en de wijken waar deze mensen wonen. Met het aanzwellende applaus voor actief burgerschap en de ‘participatiesamenleving’ wordt de sociale ongelijkheid dus groter.

Het goede nieuws is echter dat onderzoek laat zien dat je daar, wanneer je dit mechanisme erkent, ook iets tegen kunt doen. Goede voorzieningen en goed sociaal beleid kunnen hier veel verschil maken. Met meer hulp van professionals en met een budget voor initiatieven komen ook meer migranten, vrouwen, lager opgeleiden en jongeren in actie, zo luidt de constatering in onderzoek naar Amsterdamse burgerinitiatieven. Sociale professionals kunnen bureaucratische belemmeringen helpen slechten, contacten met de overheid en andere instanties in goede banen leiden, organisatietalent aanboren en kunnen bemiddelen bij conflicten. Burgers kennen elkaar weinig gezag toe, blijkt uit onderzoek naar zelfbeheer van speeltuinen en buurthuizen.

Misvatting 5: Participatie: geen kunst aan

Soort zoekt soort, stelde ik al. Die gerichtheid van ook actieve burgers op hun soortgenoten is meestal meer gebaseerd op onhandigheid dan op onwil of regelrechte afkeer of discriminatie. We weten vaak domweg niet hoe we anderen kunnen bereiken en benaderen, en we weten al helemaal niet goed hoe we op een interessante en respectvolle manier van mening kunnen verschillen − te benoemen als ‘onbeholpen burgerschap’. Onbeholpen burgerschap zien we terug in onderzoek naar de relaties tussen mensen met beperkingen en buurtbewoners: juist welwillende buurtbewoners raken gemakkelijk in conflict. Onbeholpen burgerschap zien we ook in het onderzoek naar jongerenraden: jongeren weten zich niet goed raad met meningsverschillen; ze kunnen ze op zijn best verdragen, maar een goed gesprek erover vermijden ze. Onbeholpenheid zien we ook in de verhouding tussen buurtbewoners, overheid en woningcorporatie in het onderzoek van Paul Mepschen.

In ons boek Crafting citizenship, met Jan Willem Duyvendak, pleiten we er daarom voor burgerschap als ambacht te benaderen. Een ambacht in de zin waarin Richard Sennett dit concept heeft ontwikkeld. Ambachtelijkheid betekent het accepteren en tegelijkertijd geduldig maar volhardend bewerken van weerbarstig materiaal; van slijpen en scherpen en soms ook meegeven. Burgerschap als ambacht is dus geen harde strijd of softe praat, maar engagement met weerbarstige materie. Het is ook niet alleen een kwestie van gedrag; ook de gebouwde omgeving en organisaties kunnen ambachtelijk burgerschap bevorderen of belemmeren.

Kortom: de participatiesamenleving is een prachtig ideaal, mits we het niet tegenover de verzorgingsstaat plaatsen, maar in het verlengde ervan, als verbeterde versie van de verzorgingsstaat. Betrouwbare, responsieve instituties en sociaal werkers hebben er een centrale plaats in, ter voorkoming van grotere ongelijkheid. Democratische en politieke vernieuwing heeft er een plaats in, opdat boze buitenstaanders gedreven binnenstaanders kunnen worden, die op voet van gelijkheid participeren in en mee vormgeven aan de samenleving.

Dit is een verkorte en licht bewerkte weergave van de rede van Evelien Tonkens bij haar afscheid als bijzonder hoogleraar Actief burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam op 1 mei 2014 vanwege aanvaarding van de leerstoel Burgerschap en humanisering van instituties en organisaties aan de Universiteit voor Humanistiek (UvH) te Utrecht per 1 mei 2014. Dit stuk verscheen eerder in het zomernummer van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.