Overheden proberen al eeuwenlang het gedrag van burgers te beïnvloeden. Door het heffen van belastingen, het verstrekken van subsidies en publieksgerichte voorlichting trachten ze mensen gedragingen of houdingen aan of af te leren. Het recht is een ander voorbeeld waarin beïnvloeding van de burger een grote rol speelt, zowel via wetgeving als via strafrechtstoepassing.
Nudging grijpt terug op oudere vorm van gedragssturing
In de gangbare typologie gaat het daarbij steeds om strategieën van sanctionering, subsidiëring of belasting, en communicatie. In de huidige samenleving lijken deze klassieke vormen van gedragssturing steeds minder te volstaan. Op tal van terreinen zien we de opkomst van psychologische gedragsinterventies, die het dagelijks handelen en de dagelijkse keuzes van burgers op een totaal andere manier trachten te beïnvloeden.
Een van die nieuwe manieren is nudging; daarmee geeft de overheid burgers op subtiele manier een duwtje in de goede richting zonder hierbij hun vrijheden in te perken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de trap in de bibliotheek die door muziek aantrekkelijker wordt gemaakt dan de naastliggende lift, of de smiley langs de weg die je snelheid laat zien met het gezicht dat lacht (als je goed rijdt) of bedroefd kijkt (als je te hard rijdt).
Strategie om beroep op verzorgingsstaat terug te dringen
Als nudging besproken wordt (zie het dossier op deze site) dan gaat het vaak over hoe mensen ertoe bewogen kunnen worden om gezonder te gaan leven: meer bewegen, minder (vet) eten en het roken afzweren. Relatief nieuw is dat de overheid nudging steeds meer inzet als strategie om de aanspraak van burgers op collectieve voorzieningen terug te dringen.
De verzorgingsstaat is tot op zekere hoogte altijd politiek omstreden gebleven, zelfs na de codificering van de sociale grondrechten in 1983. Eén van de belangrijkste pijnpunten is de vraag in hoeverre sociale rechten uitnodigen tot passiviteit.
Aanvankelijk is de gedachte dat de verzorgingsstaat een compensatie moet bieden voor het noodlot: burgers die getroffen worden door ziekte of armoede behoren te kunnen rekenen op financiële compensatie en toegang tot collectieve voorzieningen. In dit klassieke verzorgingsstatelijke paradigma wordt de burger gezien als slachtoffer van externaliteiten waarover hij zelf geen controle kan uitoefenen. Daarbij wordt voorbij gegaan aan de vraag in hoeverre burgers zelf invloed hebben op hun armoede, achterstand of ziekte en kort of lang van collectieve voorzieningen gebruik moeten maken.
Steeds vaker worden tegenprestaties gevraagd
In het huidige politieke debat is de relevante vraag niet langer of burgers voldoende sociale rechten hebben, maar steeds vaker hoe ze van de bestaande rechten gebruik maken. Niet langer staat in het overheidsbeleid het uitbreiden van sociale zekerheid voorop, maar het bevorderen van ‘inzetbaarheid’, ‘participatie’ en ‘zelfredzaamheid’. Steeds vaker maakt de overheid hierbij gebruik van het reciprociteitsmechanisme: ‘voor wat, hoort wat’. Dit betekent dat tegenover een sociaal recht of collectieve voorziening een verplichting of tegenprestatie wordt geplaatst. Wie een studiebeurs ontvangt, moet studieprestaties leveren. Wie een uitkering ontvangt, heeft een sollicitatieplicht. Wie opvoedingsondersteuning krijgt, moet gedragsverbetering laten zien. Wie verslaafdenzorg ontvangt, moet afkicken.
Voor een overheid die sociale rechten in stand wil houden en tegelijkertijd eigen verantwoordelijkheid wil bevorderen, is nudging een voor de hand liggende techniek. Ze maakt daarmee de toegang tot de verzorgingsstaat ‘voorwaardelijk’. De sociale rechten blijven gehandhaafd, maar ze zijn niet langer vrijblijvend. Dit houdt in dat wie een aanspraak op sociale rechten maakt, zelf ook een inspanning zal moeten leveren. En wie deze inspanningen niet kan of wil leveren, kan zorg geweigerd worden, kan gekort worden op zijn uitkering, kan uit zijn sociale huurwoning worden gezet, en kan een vervolg van zijn studie worden ontzegd.
Nudging in het bredere perspectief van biopolitiek
Nudging moet in dit beleid begrepen worden vanuit het bredere perspectief van biopolitiek. Hiermee thematiseert de Franse filosoof Michel Foucault de wijze waarop de overheid burgers bestuurt door zich te richten op de condities waaronder zij leven en de wijze waarop hun lichamen functioneren als dragers van biologische processen. De burger is hierin geen rationeel handelende ‘homo legalis’, maar een te disciplineren en te verzorgen categorie van de bevolking. Dit gebeurt enerzijds via de disciplinering van het lichaam van burgers op school en op het werk (roosters, cursussen), met als doel burgers sociaal gewenst gedrag aan te leren. Anderzijds gebeurt dit via regulerende mechanismen die zich richten op de zorg voor collectieve zaken als gezondheid, welzijn en veiligheid.
Er zijn heel wat overeenkomsten aan te wijzen tussen biopolitieke technieken en de technieken van nudging. Zo zijn beide technieken gericht op een optimalisering van het dagelijks leven en de levensomstandigheden van burgers. Ook zijn beide technieken gericht op de bevolking van een land waarbij een positieve gedragsnorm wordt geformuleerd waaraan burgers moeten voldoen. Tot slot zijn deze technieken het resultaat van een samenspel tussen moderne vormen van macht en kennis die hun wortels hebben in de bestuurspraktijk van het liberalisme.
Gevaar van manipulatie dreigend aanwezig
Dit alles zou tot de conclusie kunnen leiden dat er geen verschillen zijn tussen nudging en biopolitieke technieken. Toch is er een belangrijk verschil. Bij nudging gaat het om een dunne grens tussen burgers vrij laten (autonomie) en hun gedrag bijsturen. Relevant hierbij is dat het belangrijkste aangrijpingspunt niet het lichaam, maar de geest van de burger is. Dit laatste wordt bereikt door burgers op beslissende momenten een psychologische prikkel te geven om hun gedrag te sturen in een samenleving die als heel complex wordt gezien.
Het is begrijpelijk dat de overheid in een dergelijke samenleving haar toevlucht zoekt tot andere manieren om gedrag te beïnvloeden. Maar het enthousiasme waarmee de overheid nudging als nieuwe sturingsstrategie omarmt is niet onschuldig. De kans is aanzienlijk dat nudging in de praktijk uitmondt in manipulatie. Het vergt namelijk veel inspanning van de overheid om de eisen van praktische keuzevrijheid en transparantie consequent door te voeren. De positieve gedragsnormen die het hedendaagse politieke vertoog bepalen zijn wat dat betreft een veeg voorteken.
Rik Peeters is onderzoeker bij de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur en bij de Kafkabrigade. Marc Schuilenburg doceert aan de afdeling Strafrecht en Criminologie van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Een uitgebreide versie van dit artikel verschijnt in het nummer over ‘Gedragsbeïnvloeding’ van het tijdschrift Justitiële Verkenningen (www.wodc.nl) dat eind september 2014 verschijnt.