Waarom grote accountantskantoren gebaat zijn bij nog grotere veranderingen

Op 25 september verscheen een kritisch rapport van de AFM over de grote accountantskantoren. De reacties waren duidelijk: er moet iets gebeuren. Aanbevelingen zijn gedaan om de kwaliteit van accountantscontroles te verbeteren, maar zijn de voorgestelde veranderingen genoeg?

De accountantsorganisaties zelf erkenden het kritische AFM rapport en beloofden – opnieuw – beterschap. De voorgestelde ingrepen zijn enorm: een verplichte raad van commissarissen, maximale bonussen van 20 procent en een striktere scheiding tussen advies en controle. In deze bijdrage argumenteer ik dat echter wellicht nóg meer nodig is om het systeem van accountantscontroles structureel te verbeteren.

Toen ik afgelopen week bezig was met een project over accountantskantoren en ethiek, probeerde ik het ‘specifieke’ van grote accountantskantoren ten opzichte van andere soorten organisaties te duiden in drie, volgens mij, kenmerkende punten: (1) de seizoensdrukte (2) de tegenstelling tussen commercie en controle, en (3) het up-or-out systeem (hieronder uitgewerkt). Na de tekst nog eens te hebben doorgelezen, kwam ik tot een vreemde ontdekking: deze drie eigenschappen konden vrijwel direct gerelateerd kunnen worden aan factoren die ‘onethische gedragingen’ toelaten, beter bekend als de ‘fraude-driehoek’: druk, gelegenheid en rationalisatie (SAS no. 99, p. 1722). Deze drie factoren zijn een soort ‘alarmbellen’, ze worden vaak in inleidende colleges over bedrijfsethiek of accounting besproken en ze helpen om contexten te herkennen waarin onethisch gedrag – bijvoorbeeld het onterecht afgeven van accountantsverklaringen – kan ontstaan. Als we kijken naar de manier waarop grote accountantskantoren en hun controles tegenwoordig zijn ingericht, komen we erachter dat alle drie de alarmbellen afgaan. Tegelijk.

Kenmerk 1: De seizoensdrukte

Het eerste kenmerk van accountantsorganisaties is hun seizoensdrukte. De absolute piek van hun werkzaamheden ligt in de eerste twee, drie maanden van het kalenderjaar, het ‘busy season’. In die periode moeten de jaarrekeningen van de meeste grote, beursgenoteerde ondernemingen gecontroleerd worden, omdat die graag tijdig hun resultaten aan hun aandeelhouders communiceren en omdat het wettelijk verplicht is om dit binnen een bepaald tijdsbestek te doen. Dit resulteert in een enorme druk voor alle lagen in de organisatie, die wellicht onderscheiden kan worden in twee soorten: 1) de druk om bepaalde posten in een jaarrekening ‘snel’ te controleren (tijdsdruk) en de druk – van klanten – om financiële cijfers goed te keuren (goedkeurdruk). Een hoge mate van druk wordt in de literatuur gezien als één van de factoren die ‘onethisch gedrag’ faciliteren. Druk is dus de eerste ‘alarmbel’.

Kenmerk 2: Commercie versus controle

Het tweede kenmerk betreft de dubbele relatie van de accountant en de gecontroleerde instelling. De accountant wordt namelijk doorgaans betaald door de organisatie waarvan die de cijfers controleert: accountantskantoren zijn dus afhankelijk van deze organisaties voor hun ‘boterham’. Naast de eerder genoemde tijdsdruk en goedkeurdruk ‘van buiten’, is er door het commerciële belang van accountants ook een bepaalde druk ‘van binnen’: de realisatie op de opdracht. ‘Realisatie’ wordt bepaald door – heel kort door de bocht – de totale fee, de beloning, die een accountant voor een opdracht krijgt, minus de kosten van de gemaakte uren voor die opdracht. Ergo, minder gemaakte uren is een hogere realisatie, en dat betekent een hogere ‘winst’ voor de hoogste laag accountants (partners). Er is dus een interne prikkel om zo min mogelijk uren te maken voor een opdracht om een hoge realisatie te behalen, wat dus indirect een stimulering is voor partners om een zo minimaal (‘lean’) mogelijke accountantscontrole uit te voeren. Daarbij, als een accountant al te moeilijk doet over het goedkeuren van een jaarrekening kan de ‘klant’ zo naar een concurrerend kantoor stappen, waardoor er al helemaal geen winst valt te delen. Er is dus momenteel een zekere prikkel voor accountantskantoren om klanten te behouden en controles zo minimaal mogelijk uit te voeren door de tegenstelling tussen commercie en controle.

Het zojuist beschreven systeem biedt gelegenheid tot onethisch gedrag – de tweede ‘alarmbel’. Controles van de AFM zijn een middel gebleken om de gelegenheid tot onethisch gedrag in te dammen, zoals is gebleken, en de gepresenteerde wetsvoorstellen proberen ook om gelegenheid te beperken. Hoewel bijvoorbeeld de voorgestelde verplichte raad van commissarissen en de striktere scheiding tussen advies en controle een (goed) begin zijn, blijft de grootste gelegenheid mijns inziens bestaan. Partners van accountantskantoren blijven immers nog steeds voor hun beloning afhankelijk van realisatie, die ze op hun beurt weer eenvoudig kunnen beïnvloeden door de uren van een controle te verlagen. De tegenstelling tussen commercie en controle blijft dus bestaan, ook na de voorgestelde wijzigingen.

Kenmerk 3: Het up-or-out systeem

Het up-or-out systeem in accountantskantoren is gerelateerd aan de zogenaamde pyramidestructuur van hun organisaties. Terwijl er onderin de organisatie veel ‘junior staff’ nodig is om financiële cijfers van ondernemingen te controleren, is er bovenin de organisatie maar weinig ruimte voor partners, dat zijn de hoogst geplaatste accountants die delen in de winst. Met andere woorden, hoe ‘hoger’ men in de organisaties komt, hoe minder ruimte er is. Daarbij, als iemand wil blijven werken bij een accountantskantoor zal die wel ‘omhoog’ moeten, want (lang) blijven zitten op dezelfde functie op een lager niveau dan senior manager of partner is vaak geen optie: de jaarlijkse instroom van nieuwe accountants is enorm. Die instroom drukt de oudere, meer seniore, accountants als vanzelf omhoog of eruit. Up-or-out. De jaarlijkse uitstroom van accountants is dus ook erg groot. Veel van hen stoppen al na de eerste drie á vier jaar bij een ‘Big Four’ (KPMG, EY, PwC en Deloitte) niet in de laatste plaats omdat de werkdruk erg hoog is.

Het is in de literatuur over accountantskantoren meer dan eens genoemd dat dit up-or-out systeem leidt tot zogenaamde ‘selectie socialisatie’ (Ponemon, 1992). Selectie socialisatie betekent dat leidinggevenden juist die mensen tot een hogere functie bevorderen die het meest op henzelf lijken. Een bijeffect is dat diegenen die niet onder dit ‘ideaaltype’ accountant vallen ook vaak uit zichzelf een dergelijke organisatie verlaten. Dit kan, naast andere effecten, leiden tot een cultuur van ‘zelfbevestiging’. Volgens o.a. Abdolmohammadi en collega’s (2003) kan deze ‘selectie socialisatie’ gerelateerd worden aan een verzwakking van de ethische cultuur in accountantsorganisaties, wat in verbinding staat met de derde ‘alarmbel’; rationalisatie. Vrij vertaald is rationalisatie ‘het goedpraten van onjuist gedrag’. Rationalisatie zou het zijn als ik bijvoorbeeld printerpapier meeneem van de universiteit voor eigen gebruik en dit ‘goedpraat’ door te zeggen dat iedereen dat doet of dat de universiteit dit niet merkt omdat daar sowieso heel veel printerpapier is.

Dus, zijn de voorgestelde veranderingen genoeg?

Natuurlijk ben ik blij met signalen uit de media dat zowel de AFM, de minister als de accountantskantoren veranderingen als ‘noodzakelijk’ zien. Ook geven de gepresenteerde wetsvoorstellen blijk van goede wil van alle betrokken partijen. Of het genoeg is om ook écht een betere accountantscontrole te verzekeren moet blijken, zelf ben ik nog niet overtuigd, en daarin sta ik niet alleen. Gegeven de bovenstaande bespreking denk ik dat er in het huidige systeem nog teveel alarmbellen rinkelen om van een juiste context voor goede accountantscontroles te kunnen spreken.

Berend van der Kolk is docent en promovendus op het gebied van accounting en bedrijfsethiek aan de Rijksuniversiteit Groningen, en is momenteel als Visiting Research Scholar werkzaam aan de London School of Economics and Policital Science.

 

Referenties:

Abdolmohammadi, M., Read, W. and Scarbrough, D.P. (2003), "Does Selection-Socialization Help to Explain Accountants' Weak Ethical Reasoning?", Journal of Business Ethics, Vol. 42 No. 1, pp. 71-81.
Ponemon, L.A. (1992), "Ethical reasoning and selection-socialization in accounting", Accounting, Organizations and Society, Vol. 17 No. 3–4, pp. 239-258.
Statement on Auditing Standards, nr. 99, Consideration of Fraud in a Financial Statement Audit.