Helpt het als rechter en overlastgever elkaar knuffelen?

De huidige, juridische aanpak van overlast slaat geen deuk in een pakje boter. Een rechtspraak die meer op het oplossen van problemen is gericht, kan voorkomen dat steeds weer dezelfde mensen overlast veroorzaken en hun slachtoffers traumatiseren.

Het Centraal Bureau voor Statistiek heeft in 2012 70 duizend mensen gevraagd of ze overlast van hun buren ondervinden. Uit dat onderzoek blijkt dat 6 procent van de Nederlanders vaak overlast heeft van hun directe buren en 13 procent soms. De klachten varieerden van ‘mijn buurman heeft een koffieapparaat dat bromt’ tot ‘mijn buurman heeft een kettingzaag en daarmee komt hij door de muur heen.’ De range loopt met andere woorden van gezeur tot terreur.

Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat 10 procent van de bewoners van de grote steden in Nederland overlast van hun buren ervaart, ruim boven het landelijke gemiddelde dus. Dat zie je terug in de cijfers van de grootstedelijke politiekorpsen. De politie in Amsterdam bijvoorbeeld krijgt per jaar 40 duizend meldingen over woonoverlast, burengerucht en huiselijk twisten. In Rotterdam is dat cijfer ongeveer net zo hoog. Zonder de precieze cijfers te kennen, durf ik het wel aan om te zeggen dat de overlast in een dorp als het Noord-Hollandse Uitdam zowel relatief als absoluut veel minder is.

Buurtbemiddeling biedt lang niet altijd uitkomst

Bij overlast biedt buurtbemiddeling soms een uitweg. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) concludeert blijmoedig dat buurtbemiddeling gemiddeld 7 van de 10 gevallen van overlast oplost. Een mooi resultaat waarbij overigens wel bedacht moet worden dat slechts 30 procent van de overlastzaken voor buurtbemiddeling in aanmerking komt. Daaronder valt niet de overlast van de buurman die psychisch in de war is, of verslaafd is aan alcohol of drugs. Of het asymmetrische conflict waarbij de ene partij wel belang heeft bij een oplossing en de ander niet.

De vraag is dan ook hoe de overgrote overlast -70 procent- wel bestreden kan worden. De traditionele oplossing is om overlastgevers uit huis te zetten of te verbannen. In Engeland, niet voor niets het land van de tradities, pakt men de overlast weliswaar snel aan, maar is de aanpak nog steeds vooral repressief. “Mijnheer, u gebruikt drugs en veroorzaakt daardoor overlast, de samenleving duldt die overlast niet, dus u mag geen drugs meer gebruiken. Doet u dat toch, dan volgen straf en huisuitzetting.” Een puur repressieve aanpak oogt stoer, maar ze werkt niet echt.

Rechtspraak op zijn Amerikaans

Ook in de Verenigde Staten, met name in New York, wordt een keihard beleid gevoerd tegen overlast en kleine criminaliteit, de zogenaamde quality of life offences. Maar, en dat is het grote verschil met Engeland, in het kielzog van het repressieve beleid zijn er rechtbanken opgericht die zich focussen op het oplossen van problemen. Bij deze lokale, in de wijk gevestigde, rechtbanken is het onderscheid tussen straf-, bestuurs- en privaatrecht opgeheven. Nieuw aan deze probleemoplossende rechtbanken is dat een gedaagde, voordat hij voor de rechter verschijnt, een gesprek heeft met een sociaal werker over wat er aan de hand is. De rechter, geïnformeerd door de sociaal werker, biedt gedaagde vervolgens een keuze: “u gaat naar de gevangenis of naar de 2de verdieping van dit gebouw. Daar zitten mensen die u kunnen helpen bij het afkicken, maar daar moet u nú mee beginnen. Op de 3de verdieping kunt u bovendien hulp krijgen bij het vinden van woonruimte, werk en bij het leren beteugelen van uw agressie.”

De gedaagde moet meteen beginnen en binnen een week dient hij weer voor de rechter te verschijnen om te vertellen hoe het gaat. De rechter heeft een groot scherm voor zich en wanneer bepaalde kolommen groen oplichten, dan heeft de gedaagde prima meegewerkt en blijft hij op vrije voeten. In de week daarop dient hij weer te verschijnen om melding te maken van zijn vooruitgang. Wat ook bijzonder is aan deze procedure, is dat de familie en het sociale netwerk van de gedaagde nauw bij diens resocialisatieprogramma worden betrokken. De aanpak is heel Amerikaans van opzet: mensen krijgen na voltooiing van het afgesproken traject een certificaat. De uitreiking daarvan is een ceremonieel en emotioneel gebeuren: voormalige overlastgevers, verslaafden en kleine boeven hebben tranen in hun ogen als ze vaak voor de eerste keer in hun leven een diploma krijgen uitgereikt. De familieleden klappen hun handen stuk, het volkslied wordt gezonden en ten slotte knuffelt de rechter met de ‘herboren burger.’

Moet Nederland het Amerikaanse voorbeeld volgen?

We vinden deze aanpak misschien ‘te Amerikaans’ kitscherig en melodramatisch, maar uit onderzoek van het Center voor Court Innovation blijkt dat het werkt. De naleving is hoog, de recidive laag en Brooklyn is weer veilig. Aan die verbeterde veiligheid hebben de probleemoplossende rechtbanken zeker bijgedragen. Zouden we deze aanpak in Nederland moeten introduceren? Zolang je therapeutische effecten kunt bereiken met een bepaalde procedure zonder daarbij essentiële rechtswaarborgen te schenden, zie ik weinig bezwaren.
Wat pleit voor de introductie van deze Amerikaanse aanpak is de koppeling van diensten, de slimme inzet van rechters en de gezamenlijke inzet, ook de advocaat van gedaagde werkt vaak mee. De laatste treedt eerder op als adviseur dan als een verdediger die niet veel meer te berde brengt dan: mijn cliënt heeft het niet gedaan. We gaan in Nederland heus niet met de rechter knuffelen, maar een versnelde gang naar de rechter is zeker het overwegen waard. Nog te vaak schakelen we een gang naar de rechter gelijk aan escalatie. Dat is een denkfout, weliswaar een logische fout gelet op de huidige rechtsprocedures, want een snelle procesgang kan, zo laat de Amerikaanse aanpak zien, juist therapeutische effecten hebben en oplossingen dichterbij brengen. Dit inzicht leidt in de praktijk al tot de nodige innovatie in de rechtspraak. Maurits Barendrecht verwoordde het eerder mooi: ‘Het idee van twee botsende partijen met een rechter in de afstandelijke rol die alleen procedures controleert en een eindoordeel velt, is achterhaald’.

Slimmer en oplossingsgericht inzetten van de rechterlijke macht is dus mogelijk. Voorwaarde is dat de slachtoffers van overlast in de te ontwikkelen procedure zich te allen tijde gehoord weten, dat hen een perspectief wordt geboden en dat ze niet jarenlang multomappen vol met overlastklachten moeten schrijven. Verder moet de procedure erop gericht zijn om huisuitzettingen waar mogelijk te voorkomen en aandacht te genereren voor de aan de overlast onderliggende problematiek. Voor criminogene factoren dus, zoals een gebrekkig sociaal netwerk, psychische problemen, middelengebruik en het ontbreken van een zinvolle dagbesteding. Essentieel is ook dat de doorlooptijd van de ontwikkelen procedure kort is, en dat er telkens stappen worden gedaan. Dat mogen korte stappen zijn maar ze moeten wel kort op elkaar volgen en keuzes bieden.

Pilotproject bekijkt mogelijkheden alternatieve overlastbestrijding

Op basis van deze elementen heeft de Rijksuniversiteit Groningen samen met 24 woningcorporaties, advocaten, rechters en andere betrokkenen een pilotproject ontwikkeld dat past binnen de nationale rechtscultuur. Voor dat project hebben we een aantal zaken verzameld die niet (meer) op te lossen zijn via buurtbemiddeling, maar ook niet zo uit de hand zijn gelopen dat de overlastgevers meteen uit huis gezet zouden moeten worden. Het gaat om mensen die hun woning zwaar vervuilen tot mensen die houtvuren in hun huis aansteken of voortdurend staan te tieren en vloeken en fout volk aantrekken. Het idee is om in al deze gevallen snel naar de rechter te stappen en primair te eisen dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en subsidiair, als het eerste niet lukt, een nakoming te vorderen. Dat laatste betekent: “ik heb met jou afgesproken dat je een goede huurder zal zijn, dat doe je evident niet en ik vraag de rechter daarom jou daartoe expliciet en specifiek te verplichten. Je moet je voortdurend blaffende hond van de hand doen, je woning schoonmaken, hulpverlening accepteren of in een traject stappen.”

De verwachting is dat een dagvaarding iemand doet inzien dat zijn gedrag consequenties heeft, en dat hij alles zal doen, om het gevaar van huisuitzetting af te wenden. En dat hij akkoord gaat met een ‘vrijwillige’ gedragsaanwijzing. De truc is dat we de rechter vragen om de zaak voor 3, 6 of 12 maanden aan te houden. Dat is ook de crux van de Amerikaanse aanpak: met de gedaagde overleggen, op iemand inpraten, samen een contract tekenen en de afspraak maken dat de rechter hem na verloop van tijd weer ziet en naar de ontwikkelingen vraagt. Als mensen zich aan de afspraak houden, dan wordt de zaak afgedaan. Zo niet, dan bekijkt de rechter de vordering tot huisuitzetting opnieuw en is de kans heel groot dat de primaire vordering wordt toegewezen.

Het pilotproject kent, zoals elk trial and error onderzoek, een paar zwaktes. Er wordt onder meer uitgegaan van mensen die willen en kunnen veranderen. Aan de andere kant, gedragswetenschappers verzekeren mij dat wij zelfs een worm een trucje kunnen leren. Niettemin bestaat de kans dat er sneller en vaker mensen worden ontruimd. Als overlastgevers zich niet houden aan de gedragsaanwijzing, heeft de eiser namelijk een ideaal dossierstuk in handen om aan te tonen dat gedaagde de kans heeft gekregen om zijn gedrag te verbeteren, maar die niet heeft benut. Je kunt je overigens wel afvragen of mensen die echt niet willen veranderen, altijd in hun huis moeten kunnen blijven. Mag je dat gedupeerden van overlast aandoen?

Michel Vols is als universitair docent verbonden aan de faculteit Rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Groningen. Binnen het universitair onderzoeksprogramma Sustainable Society verricht hij onderzoek naar de aanpak van overlast en oplossingsgerichte rechtspraak. Hij was visiting scholar aan de Universiteit Gent, Bristol University en de University of Puerto Rico (International Network on Therapeutic Jurisprudence). In 2012 richtte hij het International Research Network on Law and Anti-Social Behaviour op. Vols onderhoudt de site www.openbareorderecht.nl

 

Dit artikel is 1931 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. Wat ik uit de beschrijving van het pilot project niet helemaal precies kan opmaken, is in hoeverre deze aanpak verschilt van ‘laatste kans’ of ‘dwang&drang’ projecten die woningcorporaties al (tientallen) jaren uitvoeren met organisaties voor maatschappelijke opvang. In gevallen van overlast geeft de woningcorporatie nog een laatste kans: in plaats van een vordering tot huisuitzetting krijgt de huurder een laatste kans. De maatschappelijke opvanginstelling neemt het contract over op voorwaarde van acceptatie van begeleiding door de huurder. De huurder moet zich aan heel specifieke voorwaarden houden (geen verkeerde vrienden over de vloer, huis leren schoonhouden, geen muziek of tv lawaai, etc etc) en kan na verloop van tijd het contract weer op eigen naam ‘ terugverdienen’. Als het de huurder niet binnen de afgesproken tijd lukt, volgt vaak verlenging van de begeleid-wonen-onder-dwang constructie. Als het uiteindelijk toch niet lukt kan ofwel uitplaatsing richting opvang ofwel richting beschermd wonen worden ingezet. Signalen van instellingen voor maatschappelijke opvang geven aandat het succespercentage vrij groot is bij deze constructie.

  2. Dank voor de reactie, Rina. Een goede vraag! De laatste-kans-overeenkomsten zijn een belangrijke inspiratiebron bij deze pilot. Een verschil is echter dat de praktijkt leert dat deze overeenkomsten pas worden ingezet als de boel al flink uit de hand is gelopen en de huurovereenkomst al ontbonden is (of kan worden). De gedragsaanwijzing wordt veel sneller ingezet. Een ander verschil is de betrokkenheid van de rechterlijke macht. Deze is niet betrokken bij de laatste-kans-overeenkomsten (alleen de finale handhaving). Bij de gedragsaanwijzing wordt de rechter ook ingezet om tot een oplossing te komen. Zie ook http://www.hetccv.nl/dossiers/Woonoverlast/menugedragsaanwijzing/veelgestelde-vragen/index.html#5

  3. Wat een kostelijk initiatief. Het verschil met laatste kans etc projecten is dat er een rechter bij betrokken is, die haar (zijn) dreigende hand kan uitsteken. Dat maakt blijkbaar toch indruk. Ik denk wel dat een aanhoudingstermijn van 3,6 of 12 maanden, juist bij mensen die toch een soort van heropgevoed moeten worden, te lang kan zijn. De rechter moet zich vooral vrij voelen om een kortere termijn te hanteren. Is ook voor de overlast-lijders wel zo prettig en hoopgevend. Maar verder denk ik dat er veel muziek inzit. En als het werkt, komt dat knuffelen vanzelf ;-).

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *