We leven in ‘on-sociologische tijden’

Jan Willem Duyvendak pleit voor een ontideologisering van het zorg- en welzijnsbeleid. Er wordt te weinig gekeken naar de schaduwzijden van het huidig beleid. Het is daarom de hoogste tijd voor een betrokken sociologie die haar verantwoordelijkheid neemt.

In het land dat ooit een minister voor Maatschappelijk Werk heeft gehad, is van serieuze wetenschappelijke interesse voor het sociaal werk vrijwel geen sprake. De schaarse keren dat de wetenschap wel belangstelling toonde, was die interesse vooral ideologisch, weinig precies en niet-empirisch. Ook nu de wetenschap zich verdiept in de decentralisatie en ‘transitie’ van de verzorgingsstaat, domineert de ideologie.

Er zijn mensen die beweren dat transitiekunde iets met wetenschap te maken heeft, maar zelfs als die bewering waar zou zijn − wat ik ten zeerste betwijfel − dan lijkt ze eerder te worden bedreven door goeroe’s en wichelaars dan door mensen die serieus en geduldig, onbevooroordeeld empirisch onderzoek verrichten (zie ook het debat ‘Kantelt Nederland?’ in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken 1, voorjaar 2015, red.).

Hoe moet wetenschap zich tot sociaal werk verhouden?

Hoe zou het dan moeten? Hoe moet de wetenschap zich dan tot het sociaal werk verhouden? In zijn boek De stille krachten van de verzorgingsstaat. Geschiedenis en toekomst van sociaal-culturele professionals, een proeve van toegepast sociaal-wetenschappelijk onderzoek, laat Marcel Spierts zien dat de wetenschap zich aan de praktijk dienstbaar kan maken door het sociaal werk ‘op begrip te brengen’. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) heeft hem daar terecht de De la Court-prijs voor toegekend.

Mede omdat universiteiten hebben nagelaten serieus studie te doen naar sociale interventies, zijn de hogescholen, ook wel ‘universities of applied science’ genoemd, in het gat gesprongen. Doordat laatstgenoemden hun aandacht voor de praktijk in snel tempo hebben verwetenschappelijkt, is het demarceren van principiële scheidingslijnen tussen hogeschool en universiteit inmiddels een gepasseerd station. Sterker nog, beide partijen zijn daardoor welhaast gedwongen tot samenwerking om het wetenschappelijk onderzoek naar sociaal werk verder van de grond te tillen en te verdiepen.

Daarvoor is tevens een publieke en betrokken sociologie nodig, bedreven door wetenschappers die meer willen dan publicaties schrijven voor Engelstalige tijdschriften die bijna niemand leest; een sociologie die op zoek gaat naar haar relevantie voor de Nederlandse praktijk en zich weet te verhouden tot wat er bij mensen ‘thuis’ gebeurt. Immers: wat individueel lijkt, is vaak door en door sociaal, en wat privaat lijkt, heeft vaak een sterke publieke component.

Een betrokken sociologie probeert mythes te ontzenuwen die in het publieke en politieke debat rondzingen. Ze toont de veronderstellingen én effecten van beleid, betrekt burgers en professionals daarbij en maakt alternatieven zichtbaar. Als betrokken wetenschap benadrukt ze − anders dan de transitie-apologeten − dat de toekomst niet vastligt, dat er keuzes kunnen worden gemaakt en dat er andere uitkomsten mogelijk zijn.

Ideologisch verblinde beleidsmakers kijken niet sociologisch naar de wereld

Daarmee komen we terecht bij de vraag wat de sociologie ons kan leren over de actuele crisis van de verzorgingsstaat en het sociaal werk. Veel, denk ik − al was het maar omdat ideologisch verblinde beleidsmakers in het geheel niet sociologisch naar de wereld kijken, maar vanuit een hyper-individualistisch perspectief.

Zo beweren zij dat professionals hinderpalen zijn voor de autonomie, de zelfredzaamheid en de ‘eigen kracht’ van de burgers. Die kritiek is overigens niet nieuw – de filosoof Hans Achterhuis zei het al in 1980 − en komt in golven. Maar de golf van kritiek die nu over de verzorgingsstaat en de professionals heen spoelt, is toch wel bijzonder, omdat de argumenten die enige decennia terug werden aangevoerd om de verzorgingsstaat op te bouwen nu worden gebruikt om haar af te breken en de professionals aan de kant te schuiven.

Invoering van de Bijstandswet werd indertijd gemotiveerd met het argument dat mensen in nood niet afhankelijk zouden moeten zijn van de bedeling, familie, vrienden of buren, en dat vrouwen moesten kunnen scheiden van hun man zonder daardoor in diepe armoede te vervallen. De idealen van autonomie, onafhankelijkheid en zelfredzaamheid van toen worden ook nu nog gehuldigd, zij het dit keer om de verzorgingsstaat te ‘versoberen’ en om burgers ervan te overtuigen dat ze in geval van nood, van welke aard dan ook, een veel groter beroep moeten doen op kinderen, partners en buurtgenoten. Beleidsmakers denken vandaag de dag dus heel anders over hoe de onafhankelijkheid en zelfredzaamheid van burgers moet worden gestimuleerd.

Onderzoek laat steeds weer zien: de verzorgingsstaat is geen hinderpaal

De idee is dat de mens zijn ‘eigen kracht’ vooral leert kennen in de eigen kring, los van de staat én van professionals, want die zouden burgers alleen maar van hulp afhankelijk maken. Onderzoek heeft echter vele malen laten zien dat het een apert onjuist idee is dat de verzorgingsstaat en sociale professionals mensen vooral afhankelijk zouden maken. Het tegendeel is vaak waar: empirisch is aangetoond dat in een context waarin een zekere mate van verzorging is gegarandeerd, mensen steviger in het leven staan en ze juist kracht en aspiraties ontwikkelen dankzij anderen.

Een tweede misverstand behelst het idee dat de verzorgingsstaat een hinderpaal zou zijn voor vrijwilligerswerk en mantelzorg. Wederom, empirisch gesproken, kletskoek: Nederland behoort tot de top 5 van de landen in Europa met vrijwilligerswerk en mantelzorg. We hebben een behoorlijk ontwikkelde verzorgingsstaat, en die is altijd samengegaan met tal van burgerinitiatieven. De band is eerder andersom: in landen met een sterke verzorgingsstaat doen veel mensen aan vrijwilligerswerk en verlenen velen mantelzorg. In de zuidelijke landen van Europa, staten met minder ontwikkelde verzorgingsstaatarrangementen, zijn er minder mensen die mantelzorg verrichten. Voor de volledigheid dient vermeld te worden dat zij die mantelzorg verlenen, vooral vrouwen, daar wel meer uren aan besteden dan de burgers in het noordwesten van Europa.

Alsof thuis de enige plek is waar mensen verzorgd willen worden

Het derde dogmatische idee dat in het debat is geslopen, is dat thuis de enige plek is waar mensen verzorgd zouden willen worden. Alles wat met tehuizen en instellingen te maken heeft, is eigenlijk iets waar je ver vandaan moet blijven. Instellingen, instituties, professionals, formele rechten − ze zijn, zoals Evelien Tonkens in haar Socrates-lezing 2014 heeft laten zien, in de beklaagdenbank terechtgekomen. Het moet allemaal dichtbij, nabij en warm, dus thuis zijn. Daar alleen is het goed toeven. Er bestaat vooralsnog echter weinig empirische kennis of het thuis inderdaad wel altijd zo fijn is. Er zijn zeker mensen die blij zijn dat ze in hun eigen appartement kunnen (blijven) wonen, maar er zijn ook mensen die boos en bang zijn omdat ze weg moesten uit de psychiatrische instelling of het verzorgingshuis waar ze verbleven.

We kijken te weinig naar de schaduwkanten van het beleid dat bepaalt dat mensen vooral thuis verzorgd moeten worden. Er is te weinig oog voor vereenzaming, huiselijk geweld en het groeiend aantal dwangbehandelingen thuis.

Het huidige zorg- en welzijnsbeleid is doordrenkt van dogmatiek

Het huidige zorg- en welzijnsbeleid is doordrenkt van dogmatiek, vertolkt door een ideologie die op effectieve, ‘performatieve’ wijze cliënten vertelt wat te denken en wat te voelen. Zo is de betekenis van zorgrelaties gereduceerd tot het nastreven van autonomie en zelfredzaamheid; het lijkt welhaast afkeurenswaardig als je afhankelijk bent (de enige maatstaf die in de zorg nog geldt, is de ‘zelfredzaamheidsmeter’). Mensen die veel zorg behoeven, blijken zich die norm van autonomie sterk eigen te hebben gemaakt. Ze kúnnen niet eens meer afhankelijk zijn en ze ontwikkelen allerlei strategieën om te vermijden dat ze zich realiseren hoe afhankelijk ze eigenlijk wel niet zijn. Uit onderzoek van Jante Schmidt blijkt bijvoorbeeld dat wachten één van de dingen is die ze pijnlijk vinden; dat toont namelijk hun afhankelijkheid. Als de thuiszorg nou maar op tijd komt en hij of zij gewoon zijn of haar werk doet, dan blijkt die afhankelijkheid minder, en is er geen aanleiding om te lang stil te staan bij ziekte en zorgafhankelijkheid.

We kunnen ons blijkbaar nauwelijks meer voorstellen dat autonomie en zelfredzaamheid niet de centrale waarden zouden zijn in het zorgbeleid. Wat zegt het over de kwaliteit van zorg en de kwaliteit van leven dat het bijna uitsluitend over autonomie en zelfredzaamheid gaat?

Laten we de oorverdovende stilte doorbreken

We leven in ‘on-sociologische tijden’ en dat reken ik ook mezelf als voorzitter van de Nederlandse Sociologische Vereniging aan. Want als het waar is wat ik hier over de drie mythes heb gezegd, waarom is die kennis dan niet geland en zijn beleidsmakers zo slecht geïnformeerd? De toekenning van de De la Court-prijs aan Marcel Spierts is te beschouwen als een aanmoediging van de KNAW voor verdere professionalisering van het sociaal werk. Het is ook een oproep aan de academie om meer tijd en energie te steken in onderzoek naar en reflectie op professionele activiteiten. Onderzoek dat onder meer gericht zou moeten zijn op de vraag of het huidige, ideologisch gedreven beleid de fragiele sociale verbanden van de meest kwetsbaren niet overschat en overvraagt. Mensen die steun nodig hebben, hebben immers vaak juist de zwakste netwerken.

We maken de grootste transformatie van de verzorgingsstaat door sinds haar ontstaan en het is opmerkelijk stil in de academie, stil ook onder Nederlandse sociologen. Laten we die oorverdovende stilte doorbreken.

Jan Willem Duyvendak is faculteitshoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam.

Dit artikel is gebaseerd op de rede die hij hield bij de uitreiking van de De la Court-prijs aan Marcel Spierts, een prijs die de KNAW elke twee jaar toekent aan een persoon voor onbetaald wetenschappelijk onderzoek in de alfa- of gammawetenschappen.

Dit artikel is 4474 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (8)

  1. Wat in me opkomt is: Verbonden in eigenheid.
    Als we de afgelopen periode meer ‘onszelf’ hebben mogen worden, met eigen kracht, eigen regie, eigen verantwoordelijkheid…. dan is het toch mooi als je je juist vanuit die eigenheid met elkaar kunt verbinden?
    Ik herken dat het bijdraagt aan die ‘eigen kracht’ als je je gesteund voelt en weet. Dat je op het moment dat je echt hulp nodig hebt, kan rekenen op die hulp. Van een professional of een buurman… En misschien is dat wel juist wat er nu misgaat… de professional is er niet op het goede moment. Of hij loopt te zoeken naar problemen die jij nog niet ziet, of als je dan eindelijk aan de deur klopt, dan blijkt dat niet de goede deur bij het juiste budget te zijn. Vraag en aanbod passen niet meer op elkaar omdat er teveel relationele stoorfactoren zijn. Gewoon weer helpen vanuit een relatie, al dan niet beroepsmatig…. dan weet je wanneer je wel of niet nodig bent en kunt er ook op het juiste moment zijn. Niet te vroeg en niet te laat. Want je bent pas echt geholpen als het op het juiste moment is. Al het andere is…. creatie van afhankelijkheid, bron van ontwijkingsgedrag, …. elkaar niet serieus nemen als mens. Dus… laten we elkaar als mens serieus nemen, voor verbinding in eigenheid. In wederzijdse afhankelijkheid.

  2. Wat een prachtig artikel. Meer (kritisch) onderzoek vanuit de sociale wetenschappen is inderdaad van harte welkom. Ik vraag me ook regelmatig af of we onszelf niet in slaap zussen met mooie, ideologisch getinte verhalen, over zelfredzaamheid, eigen regie, ‘dichtbij’ en eigen kracht. Terwijl we deels afbreken wat dat mogelijk maakt. Ik zie bijvoorbeeld in de praktijk dat sociale professionals bij projecten voor kwetsbare ouderen steeds minder tijd krijgen om daarbij betrokken vrijwilligers te coordineren en ondersteunen. Terwijl de problematiek waar de vrijwilligers mee te maken krijgen juist steeds zwaarder wordt. De eerste vrijwilligers haken al af, want het moet wel leuk blijven, het is vrijwilligerswerk. Beknibbelen op dit soort ondersteuning gaat tegen ons werken. Het is hard nodig dat onderzoek de realiteit van de transformatie in beeld brengt.

  3. Het moet wel vrijwillig en welkom zijn en met permissie tot stand komen.

  4. Met veel belangstelling en herkenning gelezen, ofschoon zelf geen socioloog, maar het betoog is mij uit het hart gegrepen.

    Neem nu eens de term Zelfredzaamheid, een veelgebruikt sleutelbegrip. Het is in feite een containerbegrip, en daarmee dankbaar object voor uiteenlopende ideologische en politieke beschouwingen. En uitgewerkt in welwillende matrixen, meters, monitors, radars e.d. Maar vooralsnog met een beperkte wetenschappelijke, empirische basis.

    Twijfelachtige betrouwbaarheid en validiteit. Nooit echt geconceptualiseerd, en dus niet geoperationaliseerd of gevaloriseerd.

    Wat is het, wat werkt, voor wie, wanneer en waarom? Over welke interventies bestaat evident bewijs, en wat mogen we dus aan de hedendaagse professionals vragen? En wat kan de rol zijn voor de niet-professionele sociale omgeving.

    Het begrip zelfredzaamheid duikt overigens in ons taalgebied in de loop van de jaren zestig op; als emancipatiemiddel, als reactie ook op de betutteling van de jaren vijftig. Een hulpmiddel (geen einddoel!) voor mensen met een handicap, beperking, opdat zij zo goed als mogelijk zelfstandig kunnen deelnemen aan de samenleving.

    Eigenlijk een nog steeds een actuele benadering. Te meer omdat we door vergrijzing en toenemende technologische mogelijkheden allemaal voor dat probleem komen te staan. Gezondheid en welzijn: het is niet meer een kwestie van niet-ziek, of niet-hulpbehoevend zijn, maar een vraagstuk van veerkracht.

    Nog een tip: maak van dit vraagstuk geen discussie over de betekenis van sociologie, maar stimuleer de samenwerking van professionele onderzoekers, met name die in de zorg en het welzijn: er valt bijzonder veel van elkaar te leren en vanuit de (gehele) mens bezien is het onderscheid onzinnig en verspillend. Dan valt een wetenschappelijk-verantwoorde bijdrage te verwachten aan èn de kwaliteit, èn de toegankelijkheid èn de betaalbaarheid van zorg en welzijn. Een gedegen bijdrage, kortom, aan misschien wel de grootste maatschappelijke opgave van dit moment.

    .

  5. Niet louter ideologisch, maar daarbij ook nog met oogkleppen en overhaaste beslissingen wil men nu deze decentralisaties verwezenlijken. Iedere gemeente denkt het wiel te hebben uitgevonden en wil daarmee laten zien dat ze ‘haar’ zorgtaken heeft kunnen overhevelen naar de burgers zelf. Voor tussentijdse evaluatie is geen plaats, want dat zou een stok in het voorwiel zijn.

    Als socioloog heb ik enkel onderzoek kunnen doen naar het effect op hoe de generalisten – nieuwe professionals in wijkteams – containerbegrippen interpreteren en wat voor invloed dit heeft op de hulpbehoevenden. Deze laatste groep blijkt erg afhankelijk van hoe deze begrippen door hen worden geïnterpreteerd. Heb je de pech dat een generalist een begrip dat op jou van toepassing is niet goed begrijpt, dan zal je verder van het probleem zijn dan dat in het oude systeem het geval was.

    Intussen weten professionals ook niet waar de grens tussen redelijkheid en prestatienormen liggen. ‘Vrijwilliger willen zijn’ verandert hierdoor in ‘vrijwilliger moeten zijn’, waardoor voor veel mantelzorgers en vrijwilligers de passie verdwijnt. Spijtig om te zien hoe ideologisch denken indirect het beste van het oude systeem hierdoor niet zal kunnen weten te behouden.

  6. Een zeer interessante analyse, omdat helder uiteen wordt gezet welke relevante bijdrage sociologie levert -en kan blijven leveren- bij het ontzenuwen van aannames in het huidige sociaal beleid.

  7. Interessant artikel!
    Dat gaf mij stof tot nadenken en voelen hoe ik dat zie en ervaar in mijn omgeving.

    Sociologie is de studie van de sociale relaties tussen mensen, en in het bijzonder van de politieke, culturele, religieuze en economische aspecten van menselijke samenlevingen. Daarbij staan vooral de inrichting en veranderingen daarvan, alsmede sociale problemen centraal. Belangrijke vragen zijn hoe sociale cohesie, sociale ongelijkheid en identiteit tot stand komen.

    Kort samengevat gaat dit artikel, voor zover ik het kan overzien, beleidsmatig, over het her-verbinden van de ‘leefwereld’ met de ‘systeemwereld’ tot een zich van nature ontwikkelend geheel. Door ruimte te geven aan andere organisatie- en geldstromen kan een mindset en houding van gelijkwaardigheid en daad-werkelijke ‘zorg/liefde voor elkaar’ ontstaan.

    Hierin zie ik zorg/liefde als door Dorian van der Brempt benoemd als:
    Liefde is het versmelten van vertrouwen en zelfvertrouwen.
    De basis van dat (zelf)vertrouwen zit in ons zelf, waarmee helder is dat we niet op nieuw beleid hoeven te wachten om onze samenleving te veranderen. We hebben zelf de touwtjes in handen en elkaar als steun in dit proces van ontwikkeling van zelfvertrouwen en vertrouwen in elkaar! Dat voelt fijn.
    Misschien wat kort door de bocht, want tuurlijk kost dit tijd, wel hoopgevend!

    En als beleid ook mee beweegt, wow, dan gaat ’t nog sneller 🙂

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.