Maatjesprojecten zijn nog altijd populair, maar: hoe maak je er een succes van?

Maatjesprojecten, waarbij getrainde vrijwilligers gekoppeld worden aan een hulpvrager, zijn populair. Het intensieve contact blijkt dan ook zeer waardevol te zijn. Maar hoe zorg je voor een goede match, coaching en supervisie? Wat vertelt de wetenschappelijke literatuur?

Diverse evaluatiestudies tonen aan dat maatjesprojecten bescheiden, maar toch zeer waardevolle, effecten kunnen hebben voor kwetsbare mensen. De belangrijkste effecten liggen op psychologisch en sociaal-communicatief vlak, zoals vergroting van zelfvertrouwen en stimulering van positieve relaties. Het intensieve contact tussen maatje en hulpvrager is voor de hulpvrager een steun in de rug en geeft vertrouwen om stap voor stap vooruitgang te boeken.

Vrijwilligers in een maatjesproject krijgen veel verantwoordelijkheid: zij moeten zelfstandig kunnen werken, ook bij complexe en ernstige hulpvragen. Hierdoor dreigt het gevaar dat het onderscheid tussen de rollen en verantwoordelijkheden van vrijwilligers en sociale professionals vervaagt. De vrijwilligers die worden gekoppeld aan hulpvragers met diverse psychosociale problematieken, moeten duidelijke coaching en supervisie van een sociale professional krijgen.

Een geslaagde match is cruciaal, waar let je dan op?

Uit de literatuur blijkt dat de matching van maatje en hulpvrager één van de belangrijkste succesindicatoren is bij een effectief maatjesproject (Allen et al., 2006; Dekker et al., 2013). Deze matching, is van grote invloed op het wel of niet ontstaan van een vertrouwensrelatie, die vervolgens weer de basis vormt voor een succesvolle ondersteuningsrelatie (Herrera et al., 2000; Uyterlinde et al., 2009). De ‘chemie’ tussen de hulpvrager en de vrijwilliger draagt bij aan belangrijke relationele aspecten, zoals vertrouwen, openheid en commitment (Eby et al., 2007). Het matchen blijkt voornamelijk een gevoelskwestie gekoppeld aan vooraf opgestelde matchingscriteria.

Op basis het literatuuronderzoek naar succesindicatoren van maatjesprojecten zijn onderstaande aanbevelingen opgesteld die bijdragen aan een succesvolle match:

• Maak de koppeling tussen een hulpvrager en vrijwilliger op basis van gelijkwaardigheid en complementariteit. Het streven naar optimale raakvlakken kan een belangrijke bijdrage aan leveren aan de ondersteuningsrelatie (karaktereigenschappen, voorkeuren en interesses). Dus het is verstandig om te zoeken naar karaktereigenschappen die elkaar aanvullen.

• De hulpvrager moet zich kunnen identificeren met het maatje. Dit betekent niet dat de vrijwilliger en de hulpvrager in waarden, gedachtegoed en attitudes altijd overeenkomen. Voorkomen moet worden dat de hulpvrager de normen en waarden van de vrijwilliger afwijst. Dit kan namelijk leiden tot deviant gedrag, onderlinge frustraties en het kan uiteindelijk de ondersteuningsrelatie blokkeren. Dit speelt vooral een rol bij mentoring en coachingsprojecten waar het maatje een voorbeeld¬functie en inspiratiefunctie heeft.

• Bij mentoring-projecten is het belangrijk dat de vrijwilliger een voorbeeldfunctie heeft voor de hulpvrager. Hij moet beschikken over vaardigheden, ervaring, in¬zichten en ingangen die de hulpvrager kan gebruiken om vooruitgang te boeken in zijn persoonlijke situatie. In de meeste gevallen is een mentor die tenminste 15 jaar ouder is dan de hulpvrager het meest geschikt om deze rol te vervullen.

• Geef de vrijwilliger en de hulpvrager zeggenschap in de te maken match. Vraag naar hun verwachtingen en wensen en neem deze mee wanneer je de koppeling gaat maken.

• Bespreek gezamenlijk en afzonderlijk met de vrijwilliger en de hulpvrager of ze tevreden zijn over de match. Beide partijen moeten het gevoel hebben dat ‘het klikt’ en dat ze voldoende vertrouwen hebben in elkaar om het ondersteuningstraject aan te gaan.

De sociale professional is nodig als coachende achterwacht

Omdat maatjes regelmatig met complexe sociale vraagstukken worden geconfronteerd, dreigt het gevaar dat hij overvraagd wordt en/of dat de kwaliteit van de dienstverlening gevaar loopt. De taken van een maatje naderen en overlappen soms de taken van een beroepskracht. Een zekere professionalisering en supervisie van het maatje is nodig om de kwaliteit te waarborgen en de vrijwilliger te helpen bij de uitvoering van zijn taak. De belangrijkste aanbevelingen die de leidraad hiervoor geeft, zijn:

• Zorg dat begeleiders voldoende tijd kunnen besteden aan de vrijwilligers. Aandacht, waardering en informeel contact tussen organisatie en vrijwilligers komt de betrokkenheid en motivatie ten goede. Concreet betekent dit dat de begeleider altijd aanspreekbaar moet zijn, minimaal eens per zes weken een intervisiebijeenkomst of persoonlijk gesprek bijwoont en bekend is met de ontwikkeling die het koppel doormaakt.

• Vang de vrijwilliger op wanneer de situatie escaleert of de problematiek ernstiger blijkt dan vooraf ingeschat. Door op tijd bij te sturen is ingrijpen niet nodig en kan schade aan de ondersteuningsrelatie zoveel mogelijk worden voorkomen.

• Gebruik een combinatie van begeleidingsinstrumenten en vormen van deskundigheidsbevordering. Bijvoorbeeld: persoonlijke begeleiding, intervisiebijeenkomsten, verplichte starterstraining met eventueel terugkomdagen, themagerichte bijeenkomsten en schriftelijke informatie.

• Bewaak de kwaliteit van de ondersteuning die het maatje levert aan de hulpvrager. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid tussen beroepskracht, maatje en hulpvrager. Alle drie de partijen hebben hierin een stem. Daarbij is het belangrijk dat de partijen los van elkaar evaluatiemomenten hebben om sociaal wenselijke antwoorden te vermijden.

• Gebruik een combinatie van monitoringmethoden om het ondersteuningstraject in kaart te brengen en te volgen. Enkele mogelijkheden zijn: schriftelijke voortgangsrapportages per e-mail, persoonlijke of telefonische voortgangsgesprekken, aanwezigheid bij intervisiebijeenkomsten, enquêtes, logboeken en informeel contact. Houd persoonlijk contact om een realistisch beeld te verkrijgen over het verloop van het ondersteuningstraject.

Michelle van der Heijnen en Marianne Potting zijn respectievelijk onderzoeker en lector sociale integratie aan de Zuyd Hogeschool in Maastricht.

Het onderzoek ‘Een maatje voor iedereen. Een wetenschappelijke basis onder de methode maatjesproject’ is uitgevoerd door Lectoraat Sociale Integratie, CESRT van Zuyd Hogeschool in opdracht van Movisie. Het rapport is gratis te downloaden van de website https://www.movisie.nl/publicaties/maatje-iedereen.

Foto: Wacky Toyo Boy Borj (Flickr Creative Commons)