Burger moet het zelf maar uitzoeken

Alles wat naar links ruikt, wordt tegenwoordig op de vuilnisbelt gesmeten. De planeconomie ligt er al een tijd, en na jaren slopen is ook de maakbare samenleving klaar voor de groeiende afvalberg. De burger moet het voortaan zelf maar uitzoeken. Prima, maar dan wil hij wel vertrouwd en gerespecteerd worden. 

Het maatschappelijk landschap wordt als het aan de regering Rutte ligt steeds kaler. Wanneer het beleid zoals uitgestippeld in de Miljoenennota daadwerkelijk wordt uitgevoerd, dan staat de individuele burger er straks tamelijk alleen voor. Voor dit kabinet is het een droombeeld dat de burger in de toekomst meer verantwoordelijkheid draagt voor zichzelf en voor de samenleving. De achterliggende ideologische gedachte achter de soms stevige bezuinigingen van de regering Rutte is dat wanneer de burger de taken die de overheid uit haar handen laat vallen, belangrijk vindt, hij ze zelf maar moet oppakken. Het zou zijn sociale participatie, of zo u wilt, zijn actief sociaal burgerschap ten goede komen.

Wat te doen?
Dat zelfs de zelfstandige burger af en toe steun nodig kan hebben en dat de de overheid dus niet helemaal kan terugtreden, daarvan is ook dit kabinet wel overtuigd. En dus komt de regering Rutte ondanks haar bezuinigingsdrift de burger op sommige terreinen enigszins tegemoet. Zo belooft de Miljoenennota om de actieve burger zo nodig een handje te helpen om de mogelijke lacunes in bijvoorbeeld de zorg- en welzijnsvoorzieningen op te vangen. Dat is mooi, maar wat kan de burger met die toezegging? Ofwel, om de titel van een klassieker uit de marxistische literatuur aan te halen, wat te doen?

Nico de Boer en Jos van der Lans wezen er in hun essay Burgerkracht al op dat de, vaak al veel eerder, aangekondigde bezuinigen aangegrepen kunnen worden voor de broodnodige vernieuwing van de verzorgingsstaat. De huidige institutionele ordening is eerder een sta-in-de-weg dan een stimulans voor de zelfstandigheid en ontplooiing van burgers. De discussie over wat De Boer en Van der Lans burgerkracht noemen, moet dan ook gaan over hoe in de moderne verzorgingsstaat een nieuw evenwicht gevonden kan worden tussen wat de civil society kan, wat de professionele sector kan en wat de overheid moet (ondersteunen).

In dit verband is een observatie van de voorzitter van het Landelijke Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA) Joke Bakker verhelderend: het grote probleem bij de wijkaanpak is dat beleidsmakers, overheidsorganisaties, instellingen en bewoners elkaar niet vertrouwen. Burgers worden niet serieus genomen: ze mogen meepraten en meedoen aan het (co-)produceren van beleid, maar dat heeft zo zijn grenzen. In voorkomende gevallen leggen de belangen van de wijkbewoners het altijd af tegen de zogenaamde ‘bredere belangen’ van gemeente of woningcorporatie. Wil je als overheid dat de burger in de toekomst meer verantwoordelijkheid draagt voor zichzelf en voor de samenleving, dan is het natuurlijk wel zaak om diezelfde burger te vertrouwen en serieus te nemen.

Betrokkenheid kun je niet afdwingen
De inzet van burgers, of je die nu omschrijft als vrijwilligerswerk of sociaal burgerschap, zie je terug in een enorme variatie aan projecten: buurtbemiddeling, buddy’s in allerlei soorten en maten, coaches, mentoren, lotgenoten en vrienden. Ongetwijfeld heb ik er nog een aantal vergeten te noemen, maar het zijn, in de woorden van De Boer en Van der Lans, allemaal initiatieven ‘waarin mensen aan elkaar verbonden worden om elkaar vooruit te helpen’.

Gezien het accent in de Miljoenennota van dit jaar op het belang van betaald werk, is de vraag relevant of dit vrijwilligerswerk - ik hoop dat De Boer en Van der Lans me het gebruik van deze oude term vergeven - een middel voor een overheid kan zijn om werkloze burgers op de weg naar de sacrale arbeidsmarkt te duwen. Kun je uitkeringsgerechtigden die vrijwilligerswerk verrichten, straks in het kader van hun reïntegratieproces verplichten om voor hun schamele uitkering te gaan werken in bijvoorbeeld de zorg- en welzijnsinstellingen?

Een regering die efficiëntie hoog in het vaandel heeft staan, zou zich tenminste moeten afvragen wie daar baat bij heeft. De vrijwilliger? De motivatie voor vrijwilligerswerk is intrinsiek en autonoom. De gedachte dat je die motivatie, als overheid en professionele instelling, kan afdwingen en financieel en organisatorisch kunt inboeken komt in feite neer op onteigening, zowel letterlijk als figuurlijk. En daarmee tast je de kern van het vrijwilligerswerk aan.

Zowel de gezondheids- als de welzijnssector heeft veel mensen nodig, maar het valt sterk te betwijfelen dat het beleid in de instellingen met gejuich zal worden ontvangen. Ik vrees dat dit toch iets genuanceerder ligt. Laat ik de verpleeghuizen als voorbeeld nemen. Verpleeghuizen hebben verplicht ‘een vastgesteld schriftelijk beleid ten aanzien van de visie op mantelzorg/vrijwilligerswerk, en een omschrijving van taken en verantwoordelijkheden welke door de mantelzorgers/vrijwilligers worden uitgevoerd’. Het verpleeghuis dat in gebreke blijft, krijgt een budgetvermindering van 140.000 tot 175.000 euro voor zijn kiezen.

Door al zijn drang en dwang gaat dit kabinet voorbij aan wat sociaal burgerschap in essentie is: betrokkenheid op en met elkaar. Het voorgestelde beleid zal dan ook niet leiden tot de noodzakelijke en kwalitatieve vernieuwing van de verzorgingsstaat. Betrokkenheid kun je niet afdwingen.

In de afgelopen decennia heeft de politiek de maakbare samenleving, vanwege haar veronderstelde onmogelijkheid, geleidelijk ontmanteld en met de vuilnis meegegeven. Vervolgens heeft ze de maakbare vrijwilliger uitgevonden. Een ding is zeker: die laatste is en blijft altijd een fictie en getuigt bovendien van weinig respect.

Marius Ernsting is voorzitter van de vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk, adviseur van de Goede Doelen Loterijen en voorzitter van Opera Spanga. Hij is een van de sprekers op het Participatiedebat van Movisie en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 29 september 2011.