Laat meer over aan de zelfredzame burger

De samenleving is toe aan een correctie, zeggen Nico de Boer en Jos van der Lans, auteurs van het essay Burgerkracht in hun respons op reacties. De huidige institutionele orde blokkeert de krachten van de burgers. Dat zou anders moeten. Het is tijd voor sociaal burgerschap, met aandacht voor de meest kwetsbare mensen. 

Het essay Burgerkracht -De toekomst van sociaal werk in Nederland heeft meer discussie en bijval los gemaakt dan we zelf voor mogelijk hielden. Kennelijk bestaat er in het veld een enorme honger naar andere denkwijzen en andere begrippen om het sociaal werk nieuw in te richten. De discussie over Burgerkracht reikt verder dan het welzijnswerk. Ze gaat over hoe wij de verzorgingsstaat in Nederland willen hervormen en hoe daarin een nieuw evenwicht kan komen tussen wat de civil society op eigen kracht kan regelen en waar ondersteuning van de overheid onontbeerlijk is. Het probleem is daarbij niet zozeer dat er te weinig kracht zit bij burgers, het probleem is veeleer dat we de institutionele orde in onze samenleving zo hebben georganiseerd dat deze de krachten van burgers eerder hindert dan bevordert.

Kwetsbaar’ mag geen etiket worden
Er was ook serieuze kritiek op het essay. Die betrof bijvoorbeeld  het onderscheid dat wij maken tussen de meest kwetsbare groep burgers en de rest van de burgers. Volgens ‘de Utrechtse denkers’ Sprinkhuizen cs schatten wij de groep kwetsbare burgers met een percentage van 1 tot 5 veel te klein, en zou het eerder om een groep van 15 tot 20 procent gaan die bij tijd wijle steun nodig heeft. Het is een ingewikkeld onderscheid, waar we zelf ook mee geworsteld hebben. Daarbij is het precieze percentage niet zo relevant. Recente schattingen van het aantal kwetsbare personen in bijvoorbeeld IJburg en Amsterdam-Noord komen op percentages die vergelijkbaar zijn met die welke de Utrechtse denkers noemen. Het is zinvol daarbij wel een onderscheid te maken tussen mensen bij wie tijdelijk de regie moet worden overgenomen en mensen van wie niet te verwachten is dat ze ooit zelf de regie over hun leven kunnen voeren.

Relevant is ook over hoeveel ‘eigen’ kracht die kwetsbaren kunnen beschikken. Het is onzin om iedereen die in Nederland onder de armoedegrens leeft, schulden heeft of het VMBO niet afmaakt, te reduceren tot een kwetsbaar burger die op overheidszorg moet kunnen rekenen. Veel op het oog kwetsbare burgers blijken, dit als voorlopig laatste nuancering, zeer actief te zijn in het bijdragen aan eigen en andermans welzijn. Kortom: het woord kwetsbaar mag geen etiket worden, laten we niet verzeilen in discussies over aantallen en percentages.

We moeten op zoek naar de burgerkracht in de wijk
Belangrijker dan die cijfers is de vraag wie waarvoor verantwoordelijkheid dient te dragen. De tragiek van de rijke Nederlandse verzorgingsstaat is misschien wel dat zij mensen beter bedient naarmate ze minder problemen hebben. Daar waar de problemen zich  opstapelen functioneert de institutionele zorg het slechtst. Ook dat is tragisch genoeg geen nieuwe constatering. Toch zijn er nog steeds maar weinig gemeenten – met Enschede en Leeuwarden als intussen klassieke voorbeelden – waar men echt de institutionele verkokering voor de kwetsbaarsten poogt te doorbreken. Dat zal vast spanningen oproepen met beroepscodes. Het lijkt ons zinniger die spanning productief te maken dan haar op voorhand uit de weg te gaan.

Een mogelijke uitkomst van de zoektocht naar vernieuwing zijn sociale wijkteams. Ook die zullen op zoek moeten naar burgerkracht in de wijk. De verbinding is cruciaal: de hulpverlening aan de meest kwetsbaren mag niet los komen te staan van de rest van de buurt, zoals verschillende critici terecht opmerkten. Daarom moedigen we gemeenten aan om meer geld in zulke vervlochten initiatieven te stoppen naarmate ze functioneler zijn voor de hulpverlening aan kwetsbaren. Voorwaarde voor het functioneren van een generalistisch wijkteam is verder, dat specialisten zich gedragen als tweedelijns hulptroepen van de frontlijnwerkers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat gespecialiseerde professionals uit de geestelijke gezondheidszorg hun oren moeten laten hangen naar de mening van een maatschappelijk werker die dagelijks over de vloer van een gezin komt. Dat is geen sinecure.

De professional moet zichzelf overbodig maken
Genoeg over die ene kant van het spectrum van het nieuwe welzijnswerk, de sociale wijkteams voor zeer kwetsbaren. Hoe zit het daarnaast, als we meer in de richting gaan van het domein van sociaal burgerschap? De meest opbeurende reacties op ons essay kwamen van de zijde van organisaties waarin het werkkapitaal feitelijk bestaat uit de inzet van burgers: de buurtbemid­de­­lings­projecten, de vele tientallen maatjes, buddy’s, coaches, mentoren, de budget­coaches in de schuldhulpverlening, de lotgenoten en vriendendiensten in de psychiatrie – stuk voor stuk initiatieven waarin mensen aan elkaar verbonden worden om elkaar vooruit te helpen. Deze nieuwe combinaties tussen professionals en ‘amateurs’ zijn bewuste pogingen om te ontsnappen aan het dure en weinig effectieve professionele monopolie van zorg. Dat is niet alleen omdat de professionals de zorg niet meer ‘alleen’ af kunnen, dat is ook omdat steeds duide­lij­ker wordt dat veranderingen in mensenlevens niet worden aangejaagd in een relatie met een deskundige, maar hun dynamiek juist vinden in een netwerk van betrokkenen.

De groeiende rol van burgers stelt hoge eisen aan professionals: er is een nieuwe professionaliteit nodig waarbij kwetsbare mensen niet zozeer aan een beroepskracht verbonden moeten worden, maar vooral aan elkaar. Dat is het kunstje waarin het welzijnswerk zou moeten uitblinken. Zorgen dat mensen tot elkaar komen en stappen kunnen zetten, elkaar kunnen ondersteunen en initiatief kunnen nemen, waarbij de rol van de professional erin bestaat dat hij dat mogelijk en zichzelf overbodig maakt.

Een peuterspeelzaal kan best door de ouders zelf worden gefinancierd
Daarmee komen we aan het andere eind van het spectrum van het nieuwe sociaal werk: actief burgerschap om de kwaliteit van de samenleving te verbeteren. Zulk burgerschap kan functioneel zijn voor de dienstverlening aan kwetsbare medeburgers, maar ook geheel gericht zijn op het eigen welbevinden. Te denken valt aan ontmoe­ting, cursussen, gezamenlijke uitstapjes en wat dies meer zij. Er is geen enkele reden te bedenken om daar overheidsgeld aan te spenderen, tenzij die functionaliteit voor kwetsbaren aantoonbaar is. Een voorbeeld: een peuterspeelzaal in een gemiddelde Nederlandse stadswijk kan best door de ouders zelf worden gefinancierd. Als ze aantoonbaar kunnen maken dat ze kinderen van kwetsbare ouders uit een vicieuze cirkel kunnen halen, kunnen ze een beroep doen op gemeentelijke financiering. Een soortgelijke redenering geldt voor bewoners die via city farming, buurtbarbecues of iets dergelijks de veiligheid in hun buurt willen verhogen: zet ‘m op, we betalen als overheid mee als het ons helpt bij de realisatie van ons doel: kwetsbaren opvangen.

Daarmee beogen we hetzelfde als welzijnsdirecteur Dick Jansen in zijn bijdrage aan het debat. De zelfredzame burger is inderdaad geen primaire doelgroep en de kunst is hem of haar te koppelen aan burgers met dreigend regieverlies. Maar die zelfredzame burger moet wel aan het stuur komen als het gaat om de inrichting van de civil society. Dat kan ver gaan. Mogelijk is Nederland op zoek naar ‘trusts’ – een vorm van burger- of community-onderneming die in het Verenigd Koninkrijk de afgelopen jaren aan een opmars is begonnen.

Minister Donner heeft vlak voor het zomerreces bij meerdere gelegenheden laten weten dat hij de ontwikkeling van trusts in Nederland graag in de vorm van experimenten en pilots wil stimuleren. In zijn ogen is het een noodzakelijke volgende stap. Burgerparticipatie in Nederland komt nogal eens niet verder dan uitnodigingen om mee te vergaderen of kortstondige participatie met tijdelijk subsidiegelden, vaak onder de hoede van overheidsorganisaties of welzijnsinstellingen. Het is nu zaak om meer aan burgers over te laten en de (eigen) kracht van burgers beter te benutten, zo meent de minister.

Wie voor strategie kiest, kiest voor de weg terug, en die is er niet
Dat is armoe, zullen sceptici ons voor de voeten werpen, het is het afwentelen van bezuinigingen op burgers zelf. Maar waarom zouden facilitaire bedrijven voor sociaal burgerschap in de toekomst niet meer financiering buiten de overheid kunnen vinden dan de 10 procent die Jansen momenteel genereert? De Nederlandse samenleving is momenteel immers heel wat rijker dan een ruime eeuw geleden en aan een correctie toe. Burgers moeten meer ruimte krijgen om hun omstandigheden zelf vorm te geven en de instituties moeten in die beweging hun dienstbaarheid opnieuw uitvinden. Dat is vol risico’s en wordt soms bemoeilijkt door groteske bezuinigen, maar dat mag geen reden mag zijn om ervan af te zien of er in louter politiek correcte termen over te spreken. Wie voor die strategie kiest, kiest voor de weg terug, en die is er niet.

Nico de Boer en Jos van der lans zijn zelfstandig onderzoekers en publicisten. In opdracht van de RMO schetsten zij in een essay een nieuw perspectief voor de welzijnssector. Dit essay, 'Burgerkracht, de toekomst van het sociaal werk in Nederland' deed veel stof opwaaien in de sector. Dit is hun repliek op de vele reacties. Klik hier voor de volledige versie (PDF).

Foto: Bas Bogers