Het politiek burgerschap staat er slecht voor

De burger komt er in onze democratie bekaaid af als het gaat om inspraak. Politici zien in de groeiende kloof met de burger steeds vaker brood in minderheidsconstructies. Ook schakelen ze gemakkelijker niet-politieke actoren in, zegt Nijmeegse hoogleraar politicologie Monique Leyenaar.

Sinds 2007 wordt er tussen Leidens ontzet en Allerzielen een jaarlijks terugkerend evenement over de democratie georganiseerd. Dit jaar hadden we de Europese week van de lokale democratie en kwam het centrale thema van de Brusselse Olympus: ‘Mensenrechten en de betekenis daarvan voor steden in Europa’.  Twee jaar geleden ging het over onze eigen democratie en waren er boeiende mogelijkheden zoals wandelen door democratisch Den Haag, discussiëren met een minister over verantwoord burgerschap, meepraten over zin en onzin van burgerschap, schrijven van een nieuwe grondwet en borrelen. Nu raak ik altijd een lichtelijk geërgerd als bij het spreken over democratie van hoger hand de oproep wordt gedaan: ‘meedoen hoor!’ Mijn ergernis is compleet als het gesprek, zoals dit jaar, vervolgens exclusief gaat over burger en burgerschap, maar niet over politiek of politici.

De democratie staat er niet goed voor
In discussies over democratie en burgerschap gaat het vrijwel altijd over sociaal burgerschap. Volgens het artikel van bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap Evelien Tonkens wordt die nadruk op de sociale aspecten van burgerschap ingegeven door de wens van de overheid om de kloof tussen burger en bestuur te dichten. Een ijdele hoop want mensen die sociaal actief zijn, krijgen niet vanzelf meer begrip voor de politiek, om maar te zwijgen van betrokkenheid. Integendeel, zou ik willen zeggen. Als vrijwilliger of mantelzorger loop je maar al te vaak stuk op een door een autistische politiek kapot geregelde situatie.

Die situatie roept de vraag op hoe het er nu eigenlijk voor staat met het politiek burgerschap. Wat komt er praktisch terecht van de democratie, van het begrip dat staat voor dèmos (volk) en krateo (heersen, regeren) en letterlijk volksheerschappij betekent? Het antwoord: het staat er niet goed door. Sterker nog, het heeft er nooit goed voorgestaan. In de roemruchte zestiger jaren van de vorige eeuw spraken politicologen van het semi-soevereine volk. Nu hebben ze het over het non-soevereine volk. Anders gezegd: het begrip democratie is steeds verder ontdaan van zijn populaire component: democratie zonder demos dus.

Als het gaat om non-soevereiniteit is de politieke elite snel geneigd het woord onverschilligheid in de mond te nemen. Aan de kant van de  burger wel te verstaan, want de elite blijft uiteraard onverkort begaan met de soevereiniteit van het volk en valt niets te verwijten.

Het ‘vluchtgedrag’ van politici is niet bevorderlijk voor de democratie
Tot zover hoe men vooral in de politicologie denkt en herdefinieert. Maar nu onze democratie zo aan het hinken is geslagen, kunnen we ook de vraag stellen waarom de politieke partijen, als dragers van de democratie, falen. Sinds het afbrokkelen en verdwijnen van de zuilen zijn partijen niet meer in staat kiezers duurzaam aan zich te binden. Daarbij komt dat partijen niet langer gelden als het fundament voor de activiteiten en de status van hun leiders. We zien dat de partijelites in toenemende mate hun ambities naar elders verleggen, voornamelijk naar externe publieke instituties. Het aantal politici dat een interessant heenkomen zoekt, is legio. Wie kent niet de wederwaardigheden van voorheen prominente politici als Van Agt, Wiegel, Brinkman, Lubbers, Kok, Bos en Eurlings. Misschien nog problematischer is het vluchtgedrag van de lagere echelons. De ‘omloopsnelheid’ van Kamerleden is sterk gestegen. Bij de recente verkiezingen voor de Eerste Kamer keerden maar liefst 40 Kamerleden (dat is 53 procent) niet in de Senaat terug. En ook uit de Tweede Kamer, waar het toch gaat om een voltijdbaan en ervaring een belangrijke voorwaarde is om je werk goed te doen, verlieten 63 leden (dat is 42 procent) het Binnenhof. Een groot deel van hen blijkt dit zelfs al na één periode te doen.

Als reactie zien we dat burgers steeds vaker buiten het formele politieke proces opereren, terwijl de elite steeds meer ruimte voor zichzelf afbakent. Het gevolg is een wederzijdse verwijdering met alle consequenties van dien voor de democratie. Enerzijds zien we een steeds grotere afkeer van partijpolitiek en van de politieke elite, wat koren is op de molen van degenen die de populistische animositeit in hun voordeel weten te gebruiken. Anderzijds zien politici in die breder wordende kloof steeds vaker aanleiding om met  minderheidsconstructies genoegen te nemen of niet-politieke actoren een grotere rol toe te delen. Denk bijvoorbeeld aan de positie van hetEuropese Monetaire Noodfonds.

Burger komt er bekaaid vanaf
De burger komt er in onze democratie bekaaid af als het om politiek burgerschap gaat. Natuurlijk moeten we wel bedenken dat een burger niet zonder meer als wijs, goed geïnformeerd en gericht op het algemeen belang op een voetstuk kan worden gehesen. In veel aforismen komt tot uiting dat er ook een andere kant van de medaille bestaat. Wat denkt u van deze: ‘Democratie is een proces waarin de mensen vrij zijn om iemand te kiezen die van alles de schuld krijgt?’ en ‘Democratie is het recht van luizen om leeuwen op te eten.’ De cabaretier Wim Kan (1911-1983) kwam misschien wel het dichtst bij de kern van het probleem toen hij zei: ‘Democratie is de wil van het volk. Elke morgen lees ik stomverbaasd in de krant wat ik nou weer wil.’

Monique Leyenaar is hoogleraar Vergelijkende Politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Dit is een ingekorte column die zij op 1 november uitsprak tijdens het symposium 'De staat van de democratie, in Nederland, Europa en het Midden-Oosten'.

Foto: Bas Bogers