Het kinderpardon roept veel vragen op

Het kinderpardon gaat ervan uit dat kinderen die zich aan Nederland hebben aangepast mogen blijven. Daarmee trappen de initiatiefnemers in de culturalistische val, stelt Jan Willem Duyvendak. Wat als Mauro geen Limburgs accent had gehad en Sahar een hoofddoek had gedragen?

‘Limburgser dan vlaai. Noord-Hollandser dan kaas. Frieser dan de Elfstedentocht. En Zeeuwser dan het meisje. Dat zijn de kinderen die ons land moeten verlaten. 14 jaar oud, 10 jaar in Nederland.

Als wij niks doen, ligt hun toekomst in Irak, Afghanistan, Eritrea, Angola. Landen waar ze de taal niet spreken, waar ze niemand kennen en waar ze vreemden zijn. Wij laten dit niet gebeuren. Deze kinderen horen hier. Wij willen een kinderpardon. Wij willen ze uit de onzekerheid halen en welkom heten in hun land. Daarom deze hartenkreet.’

Deze tekst komt uit het Kinderpardon dat door vele bekende Nederlanders in december jl. werd gelanceerd, in samenwerking met de Tweede Kamerfractie van GroenLinks. En zeker, wat mij betreft moeten al deze kinderen ook in Nederland kunnen blijven. Maar waarom? Omdat ze Limburgser zijn dan vlaai of Frieser dan de Elfstedentocht? Stel dat Mauro geen fraai Limburgs accent had of dat Sahar geen weelderige krullenbos toonde maar in Friesland met een hoofddoek opliep, zouden ze dan niet voor het pardon in aanmerking komen?

Volgen we een ‘culturele integratielogica’, dan vrees ik dat een hoofddoekdragende Sahar inderdaad niet in Nederland had mogen blijven. Het was immers juist de grote culturele afstand die zij tot Afghanistan had – blijkend uit onder meer haar ontblootte hoofd - die maakte dat zij en haar familie in Nederland mochten blijven. Maar sinds wanneer maakt het dragen van een hoofddoek iemand minder  ‘Nederlands’ en meer ‘Afghaans’? Wie bepaalt dat? En vinden we dat de mate van culturele assimilatie de doorslaggevende reden moet zijn bij het al dan niet verlenen van een verblijfsvergunning? Het Kinderpardonroept veel vragen op – juist omdat ze niet haaks staat op het huidige toelatingsbeleid maar precies dezelfde argumenten gebruikt. Ook voor het Kinderpardon is de mate van culturele integratie blijkbaar de belangrijkste maatstaf voor de toegang tot burgerschap.

Waarom omarmt GroenLinks de culturalisering van burgerschap?
Hoe kan het dat zelfs GroenLinks deze ‘culturalisering van burgerschap’ omarmt? Het toont de dominantie van het denken over Nederland in termen van een nationaal thuis. Het debat over wie recht heeft op verblijf, wordt steeds meer gevoerd in termen van ‘thuis voelen’ en ‘thuishoren’. Mauro en Sahar horen hier in Nederland omdat ze zich Nederlander (dan wel Limburger of Friezin) voelen – thuis zijn in het nationale (of regionale) huis. Ze mogen niet terug naar Angola of Afghanistan want daar ‘horen’ ze niet: ze zijn, zo meldt het Kinderpardon, daar ‘vreemden, die de taal niet spreken, niemand kennen, etc.’. Met andere woorden, ze zullen zich daar nooit thuis voelen.

In Nederland leggen we ‘huiselijke’ criteria aan bij de beoordeling van iemands ‘toelaatbaarheid’: pas je bij de Nederlandse familie, de Nederlandse stam? Niet toevallig is het Nederlandse inburgeringsexamen – vergeleken met alle andere landen - veruit het meest ‘culturalistisch’: veel vragen gaan over wat ‘Nederlandse’ normen en waarden zouden zijn en hoe nieuwkomers – gasten! - zich horen te gedragen, terwijl in andere landen veel meer feitelijke vragen worden gesteld, bijvoorbeeld over de staatsinrichting.

Veel migrantenkinderen voelen zich nauwelijks Nederlander
Als je Nederlander voelen, of Limburger of Fries, het criterium wordt van integratie, dan ziet het er trouwens voor veel (kinderen van) migranten in Nederland ook niet zo goed uit. Zoals recent onderzoek van zowel Omlo, Slootman als Van der Welle laat zien, voelt een groot deel van de eerste, tweede en derde generatie migranten zich niet of nauwelijks Nederlander. Zeker, ze vertellen dat ze Nederlander zijn, ze voelen zich ook wel ergens in Nederland thuis, maar Nederlander voelen, dat lukt ze maar moeilijk – juist omdat in het publieke en politieke debat aan met name moslimmigranten voortdurend wordt duidelijk gemaakt dat ze er niet echt bij horen…

Het is moeilijk om niet in de culturalistische val te trappen. Maar de tekst van het Kinderpardon laat zien dat het niet onmogelijk is. Er staat immers nog een tweede reden waarom deze kinderen in Nederland zouden mogen blijven: ze zijn hier al 10 jaar, 8 jaar, 13 jaar – implicerend dat een bepaalde verblijfsduur een goed – en objectief! - criterium zou kunnen zijn voor toekenning van staatsburgerschap. Dan hoeven de Tweede Kamer en de minister geen vragen meer te stellen over de mate van ‘worteling’ in Nederland: Mauro hoeft niet meer van vlaai te houden en Sahar mag –stel dat ze dat zou willen - een hoofddoek dragen.

Jan Willem Duyendak is hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.