Waarom migranten echt anders zijn

Er lijkt veel consensus te zijn dat categoraal integratiebeleid zijn langste tijd gehad heeft. Professor Han Entzinger verwoordt in een interview voor Socialevraagstukken.nl de opvatting van velen: je helpt mensen niet vooruit door ze een cultureel etiket op te plakken. Klaas Mulder denkt daarentegen dat we de grote verschillen wel moeten blijven benoemen.

Er is een flauw grapje over een boer die zijn twee paarden niet uit elkaar kan houden. Na diverse mislukte pogingen heeft hij de oplossing gevonden: de staart van het witte paard is drie centimeter langer dan die van het zwarte.

Dezelfde verkramptheid zien we al vijftig jaar in het integratiedebat. We zoeken naar nette woorden om een verschil uit te drukken omdat we denken dat het denigrerend is om de meest in het oog springende kenmerken hardop te benoemen. Als ik als jong kind slecht bij elkaar passende kleren had aangetrokken zei mijn moeder altijd dat ik ‘voor Turk liep’. Niet zo raar dus dat het jarenlang gemeengoed was om het over ‘Turkse mensen’ te hebben. ‘Turken’, dat was grof.

We verzonnen vreemde woorden om doelgroepen te benoemen. Het waren onze etiketten die onze agenda weerspiegelen: de buitenlandse werknemer, de medelander, de allochtoon. Na 50 jaar categoraal beleid rijst de vraag of etiketten helpen om achterstanden te bestrijden. Maar wie heeft beslist dat een verschil er alleen toe doet als het achterstanden kan verklaren of oplossen, zoals Entzinger suggereert? Is de progressieve fixatie op achterstanden niet even zelf-normatief als het populistische pleidooi voor totale aanpassing? Wie achterstand heeft, wijkt af van een norm die de kenniselite zelf in stand houdt. Er is geen vierjarige die ‘achterstand’ heeft als hij later heftruckchauffeur wil worden. Pas door de doorstroomcijfers naar Havo en VWO als uitgangspunt te nemen wordt een probleem gecreëerd.

De drie grote verschillen tussen migranten en de rest
Ik wil niet te veel woorden vuilmaken aan achterstand. Er zijn drie belangrijker thema’s, die op de een of andere manier moeilijk een plaats krijgen in politiek en beleid. Het gaat om drie Grote Verschillen tussen migranten en de rest, waar we maar moeilijk over in gesprek komen. En dat is jammer, want het zijn precies deze – niet weg te poetsen - verschillen die bijzondere problemen kunnen veroorzaken in het (samen)leven van mensen; maar die, als we ze wel een plek geven, ook voor welzijn en welvaart van alle Nederlanders kunnen zorgen.

In de eerste plaats is er de migratie zelf. Migranten zijn mensen die een grote reis gemaakt hebben. Ze zijn ergens vertrokken en ergens aangekomen. Vertrek en aankomst kunnen gepaard gaan met grote praktische en emotionele opgaven. Vluchtelingen zijn niet zelden getuige geweest van de meest afschuwelijke gebeurtenissen, en zelfs economische vluchtelingen hebben vaak een (onvoltooid) verleden van honger, ziekte en gebrek aan kansen. De morele verplichtingen ten aanzien van achterblijvers zijn vaak groot, en in veel gevallen is veel geld geleend om de reis te kunnen maken. Het verleden heeft vaak littekens achtergelaten waardoor nieuwe gebeurtenissen in het nieuwe land veel kunnen losmaken. Er wordt alom schande gesproken over jonge Marokkaanse Rotterdammers die niet in de haven willen werken, maar als je weet hoeveel van hun vaders hun lichaam hebben verpest met vies en gevaarlijk werk is het geen wonder dat PR van het arbeidsbureau met enige scepsis wordt ontvangen. Andersom kan het verleden ook nuttige tools bieden om de opgaven in het nieuwe land op te lossen. De gewoonte om investeringen te betalen uit revolving funds heeft veel migrantengemeenschappen in staat gesteld om familieleden te laten studeren of een bedrijf te starten.

Taalkramp schaadt economische kansen
Het tweede ‘grote verschil’ is taal. Hoewel Nederlanders zich laten voorstaan op hun veeltaligheid, schijnt het politieke zelfmoord te zijn om te pleiten voor wat minder aandacht voor onze taal. Elke politicus schijnt te moeten vinden dat ‘alles begint met Nederlands’, of hij kan zijn herverkiezing op zijn buik schrijven. Daar is veel op aan te merken. Het is voor de ontwikkeling van jonge kinderen veel beter als de ouders ze opvoeden in een taal waar ze alle nuances van begrijpen. Daarna leren ze dan veel sneller Nederlands.

In grote delen van de economie – de dienstverlening, de maakindustrie, de logistiek, de bouw, en zelfs de zorg - is het ook helemaal niet zo’n ramp als mensen beter Pools of Spaans spreken dan Nederlands. En al was dat wel zo, het is het ultieme maakbaarheidsdenken als we geloven dat iedereen goed kan worden in een vreemde taal. Iedereen die lesgeeft aan volwassenen weet dat een deel het nooit leert. Maar zijn die mensen dan per definitie verloren voor de samenleving?

Onze taalkramp schaadt onze economische kansen. We maken nauwelijks gebruik van het enorme reservoir aan native speakers. Brancheorganisaties zoals de Koninklijke Metaalunie organiseren maandelijks handelsmissies, maar hebben in eigen land nauwelijks geïnvesteerd in structurele contacten met de Turkse of Chinese gemeenschap. Er liggen geweldige kansen voor Nederlandse bedrijven in
grootmacht-in-wording Turkije (zie: www.zakeninturkije.nl), maar ondernemers lijken nog niet van plan het Fatima-effect te gaan inzetten. Dat is jammer, want in Zuid-Amerika heeft het Maxima-effect ons geen windeieren gelegd. We zullen het niet gauw toegeven, maar uit alles blijkt dat de goegemeente Spaans een taal vindt, en Turks een handicap.

Geloof kan bijdragen aan een vrolijke en zorgzame samenleving
Laten we hier vooral nog eens kijken naar het derde ‘grote verschil’: het geloof. Het is niet overdreven om te stellen, dat het leeuwendeel van de politiek bereid is (‘goede’) moslims te gedogen, maar de islam zelf te negeren of te verwerpen. Er is weinig animo om islamitische feestdagen in onze kalender toe te laten. In programma’s voor gezinsgerichte stimulering (zoals Opstap) is het geloof van de ouders geen thema. De discussie over het ritueel slachten is door joden en moslims beleefd als een aanval op de orthodoxie zelf: waarom doen jullie nu toch zo moeilijk, houdt eens op met dat principiële gedoe. Zelfs Femke Halsema liet zich kritisch uit over de hoofddoek.

Het is op allerlei manieren te verklaren, maar of het verstandig is? Elk geloof kan fungeren als een smalspoor of als een bovenleiding die energie en houvast geeft. De samenleving heeft veel meer te vrezen van jongeren die ‘van God los’ zijn dan van mensen die besluiten te leven naar de wetten van staat èn geloof. De Islam biedt goede handvatten bij het gesprek over opvoeding en zorg. Een voorbeeld: in veel buurten leidt het tot ergernis dat kinderen zo laat nog buiten zijn. De Profeet zegt erover: 'Wanneer de duisternis van de nacht komt of bij de avondschemering, breng je kinderen dan naar binnen daar de Shaytaan (het Kwaad) zich verspreidt op dat tijdstip.' Zo zijn er voorschriften tegen gulzigheid en inhaligheid (eet wat het dichtste bij je ligt), tegen zwart werken, tegen brutaal zijn, maar ook aansporingen tot nieuwsgierigheid, geduld en tolerantie.

We mogen best bang zijn voor religieuze fanaten; maar dan niet omdat ze religieus zijn, maar omdat het fanaten zijn, net als Breivik en Van der G.

Welzijn en welvaart
Misschien is het waar, dat je achterstanden niet oplost met categoraal beleid. Maar heel het achterstandsdenken helpt ons niet verder, omdat het anderen op afstand zet terwijl we iedereen nodig hebben. Het gaat in essentie om welzijn en welvaart: goed in je vel zitten en prettig samenleven in een land dat de aansluiting houdt met de wereldeconomie. Een goed functionerende, economisch vitale, vrolijke en zorgzame samenleving krijg je alleen als je wilt weten wat migranten anders maakt, en ruimte durft te maken voor de echte verschillen.

Klaas Mulder is filosoof en adviseur wijkaanpak bij Laagland’advies in Houten. Dit artikel is een bewerking van een bijdrage aan de verkenning Diversiteit van het Trendbureau van de provincie Overijssel. Reacties mogen naar k.mulder@laaglandadvies.nl

Foto: Bas Bogers