De vreemdeling tussen haat en liefde (II)

Een filosofisch tweeluik over de angst voor het vreemde. Het eerste deel werd gisteren gepubliceerd. Dit tweede deel gaat over Nancy's poging de 21ste 'gemeenschap' te begrijpen en schetst een mogelijk alternatief tussen multicultureel idealisme en agressief populisme.

Een alternatief, misschien… Laten we eens kijken of het onderscheid tussen ‘samenleven’ en ‘de samenleving’ zoals de Rotterdamse socioloog Willem Schinkel dat maakt, ons verder helpt. De samenleving analyseert hij als een systeem van in- en uitsluiting, binnen en buiten. Daarin heeft de complexe interculturaliteit van deze wereld geen plaats, getekend als ze is door de ambivalentie van xenofilie en xenofobie. Samenleven is een open verzameling sociale relaties die juist niet bijeengebundeld kan worden tot samenleving.[i] Op het moment dat deze open relaties tot samenleving worden, stollen ze tot een strategische eenheid, en daarmee tot hetgeen Schinkel in een eerder boek een confictie noemt (een ‘samen vervaardigde fictie’ − denk aan con-fectie), oftewel een ‘gedroomde samenleving’ die zichzelf legitimeert door vaste identiteiten en heldere afbakeningen. Om deze fictie als fictie, als angstig en hypochondrisch construct te herkennen, moeten we ons, stelt hij, proberen staande te houden in het tussengebied dat ‘samenleving’ van ‘buiten de samenleving’ scheidt. Op de ‘plaats’ die hij filosofisch benoemt als inter-esse (letterlijk ‘tussen-zijn’), wordt duidelijk dat samen-leven niet identiek is aan de samenleving en haar conficties. Tussen binnen en buiten, tussen in- en uitsluiting komt de open verzameling van sociale relaties die wij zijn, in beeld.[ii]

Schinkels pleidooi voor vloeibare identiteiten

Schinkel noemt in dit verband het belang van liquideren. Met liquideren bedoelt hij dat in de eerste plaats de sociologie starre identiteiten vloeibaar (liquide) moet kunnen maken in plaats van deze als vaste en verder onbereflecteerde categorieën aan de basis van het sociologisch denken te leggen. De samenleving heeft geen vaste identiteit of vaste plaats, maar dient op fluïde wijze gedacht te worden, tussen wat zij wil zijn (binnen) en wat zij niet wil zijn (buiten). De samenleving moet als samenleven begrepen worden, en daarmee als vanzelfsprekende eenheid ondergraven en geliquideerd worden, dat wil zeggen: als een ‘zelf’ dat de vreemde ander wil absorberen en integreren. Dat is de tweede betekenis van liquideren. Het inter-esse van de interculturele situatie heeft volgens Schinkel een concrete, alledaagse betekenis: “Ga eens na: waar is ‘samenleving’? Waar, in je alledaagse leven, waar een vluchtig contact met een tramconducteur samenkomt met een ontmoeting met een ‘illegale vreemdeling’ en een manager uit Engeland, waar je een boek over Beijing leest terwijl je naar je vriend of vriendin reist, met wie je vanavond bij je ouders gaat eten…..waar is ‘samenleving’?”[iii]

Jean-Luc Nancy over gemeenschap

Laten we eens zien of deze tussenpositie die Schinkel bepleit ook tot een andere visie op de samenleving kan leiden. Jean-Luc Nancy zet een stap verder dan Schinkel, door vanuit een historische analyse van de moderne samenleving en haar claim een werkelijke gemeenschap van burgers te zijn, de vraag op te werpen of de samenleving die Schinkel kritiseert, in de moderne tijd niet van meet af aan is opgenomen in de spanning tussen de vriend en de vijand: tussen binnen en buiten, orde en wanorde, maakbaar en onmaakbaar. De doordenking van deze spanning brengt ook Nancy bij een notie van inter-esse.

Nancy geldt op dit moment als een van de meest originele en vernieuwende denkers uit de politiek-filosofische traditie in Frankrijk. Zijn onderzoek richt zich met name op de filosofie van de gemeenschap, en daarnaast op de kunst- en godsdienstfilosofie. Onder meer in zijn boek Being Singular Plural[iv] onderzoekt Nancy de vraag hoe er over een gemeenschap of over een ‘wij’ gesproken kan worden, zonder dat er van dat ‘wij’ meteen een substantiële en exclusieve identiteit wordt gemaakt.[v] Hij gaat daarbij uit van het gegeven dat de moderne seculiere gemeenschap niet op een door God gegeven fundament of op een pre-existente en meta-historische identiteit (die van het christendom en zijn kerkelijke organisatie) kan berusten.

Het ‘tussen’

Nancy’s sociale ontologie kan ook gezien worden als een ontologie van het ‘tussen’. Het bestaan wordt door hem namelijk beschouwd als een singulier-pluraal zijn. Dit houdt in dat het zijn aan de ene kant getekend is door een meervoudigheid, een altijd al met anderen zijn, en aan de andere kant gekenmerkt wordt door een voortdurend verschil dat optreedt ten aanzien van die anderen. Het bestaan speelt zich af tussen deze plurale en singuliere dimensie van het zijn waarin we ons bewust worden van het verschil, ons anders zijn (singulier, uniek), alleen omdat we altijd met anderen zijn (pluraal). In beide dimensies is er sprake van opening (ouverture) en sluiting (clôture). Onvermijdelijk zullen de pluraliteit en de singuliere mens zich trachten te sluiten tot een eenduidige identiteit: van ‘de’ Nederlandse gemeenschap tot het autonome en autarkische ‘ik’ dat ‘zelf’ zijn of haar leven wil vormgeven. Maar tegelijkertijd stuiten deze meervoudige en enkelvoudige identiteiten telkens op hun onhoudbaarheid, en moeten ze zich openen, dat wil zeggen hun schijnbare vanzelfsprekendheid openbreken. Deze rusteloze maar noodzakelijke dynamiek is in Nancy’s ogen kenmerkend voor het ‘tussen’ dat hij aan de basis van de moderne gemeenschap legt: een basis zonder basis.[vi]

Being singular plural is met andere woorden de uitdrukking van wat Heidegger in Zijn en tijd het mede-zijn (Mitsein) noemt.[vii] Waar Heidegger dit mede-zijn nog als een bij-effect van het existeniële Dasein van de individuele mens presenteert, daar stelt Nancy het mede-zijn in het centrum van zijn antropologie, die daarmee altijd een sociale antropologie is. Nancy’s mensbeeld is wezenlijk gevat in de spanning tussen singulariteit en pluraliteit. Het samen-leven betreft vanuit deze visie een proces dat nooit vaststaat, maar altijd in beweging is. Het gevolg is dat de gemeenschap volgens Nancy altijd ‘ontwerkt’ of ‘ontwricht’ (inoperative; Frans désoeuvrée) is, zoals hij in The Inoperative Community uiteenzet.[viii] Dit betekent dat de gemeenschap niet gezien wordt als een te voltooien oeuvre: iets dat we zouden moeten creëren, organiseren en in stand houden. Evenmin gaat de gemeenschap terug op een oorspronkelijke basis waaruit de samenleving zou zijn ontstaan. De gemeenschap ‘is’ niets in zichzelf, maar ze ‘is’ eenvoudigweg. Haar ‘zijn’ moet dynamisch opgevat worden, als een constant heen en weer gaan tussen sluiting en opening van singuliere en plurale identiteiten.

“And so, Being ‘itself’ comes to be defined as relational, as non-absoluteness, and if you will − in any case this is what I am trying to argue − as community.”[ix]

We kunnen stellen dat het vluchtige contact met de tramconducteur, de ontmoeting met de vreemdeling en de manager, het boek over Beijing en het bezoek bij de schoonouders, zoals Schinkel deze evoceert, voorbeelden zijn van wat Nancy bedoelt met singulier-pluraal zijn. Deze situatie laat immers zien dat men als mens altijd blootgesteld is aan anderen, en dat men tegelijkertijd het besef heeft van die anderen te verschillen. Die wederzijdse blootstelling aan elkaar is wat we ‘delen’. En het is deze gemene deler die maakt dat men altijd al in gemeenschap is.

Maar die gemeenschap is niet zomaar iets moois, zoals de multiculturele idealist en de monoculturele populist hopen. Zij inaugureert niet het ‘nieuwe wij’ waarmee tegenwoordig links en rechts, gelovigen en atheïsten flirten, maar biedt ruimte aan het extatische spel waarin we van het vreemde, van de vreemde maar niet loskomen, of we hem nu haten of liefhebben. ‘De’ samenleving is niets, maar toch, ze is daar, tussen die conducteur, die vreemdeling, die manager, dat boek, die vriend, die ouders − tussen enkelvoud en meervoud.[x]

Laurens ten Kate doceert cultuurfilosofie en religiewetenschappen aan de Universiteit voor Humanistiek Utrecht. Zijn onderzoeksthema's zijn humanisme, religie en globalisering, en de rol die deze spelen in de moderne samenleving.

Foto: Bas Bogers



[i] Zie W. Schinkel, De gedroomde samenleving, Kampen: Klement 2008, 153.

[ii] Zie idem, Denken in een tijd van sociale hypochondrie, Kampen: Klement 2007, o.m. 426-7.

[iii] W. Schinkel, De gedroomde samenleving, 151.

[iv] Stanford: Stanford University Press 2000; oorspr. 1996.

[v] Zie ook Ignaas Devisch, Wij, Jean-Luc Nancy en het vraagstuk van de gemeenschap in de hedendaagse wijsbegeerte, Leuven: Peeters 2003, 101.

[vi] Zie hierover ook L. ten Kate & J.-L. Nancy, ‘“Cum” Revisited: Preliminaries to Thinking the Interval’, in Henk Oosterling, Ewa Ziarek (eds.), Intermedialities: Philosophy, Art, Politics, New York: Rowman & Littlefield 2010, 53-63.

[vii] Zie M. Heidegger, Zijn en tijd, Nijmegen: SUN 1998 (oorspr. 1927), § 26.

Zie over mede-zijn, singulariteit en pluraliteit tevens E. Oostdijk, Voorbij God en mens. De zin van de wereld in het denken van Jean-Luc Nancy, master-thesis Universiteit voor Humanistiek Utrecht 2010.

[viii] Minneapolis: University of Minnesota Press 1991; oorspr. 1982.

[ix] Ibid., 6.

[x] Met dank aan Caroline Suransky en Eveline Oostdijk, met wie ik onderdelen van dit essay eerder publiceerde in Tijdschrift voor Humanistiek 43-44, jrg. 11, december 2010.