COLUMN Mijn superdiverse straat

In mijn straat komen de mensen uit allerlei windstreken. De buurvrouw links is een journaliste uit Tunesië. Daarboven wonen Bulgaarse arbeidsmigranten. Ze verkopen mobiele telefoons op de markt.

Boven hen woont een Pakistaanse jongeman, altijd onberispelijk in pak. Boven mij wonen jonge expats, aangesteld bij het internationale gerechtshof of iets dergelijks; om het half jaar weer nieuwe. Rechts van mij woonde tot voor kort een jong ‘Haags’ gezin; zijn handen zaten los, wat voor veel politiebezoek zorgde.

Verder in de straat: een ouder wordend gastarbeidersgezin, een violistenkoppel, en veel zzp’ers, zelfstandigen zonder projecten. Mensen met weinig geld, maar wel met allerlei soorten cultureel kapitaal.

Volgens onderzoekers lijden superdiverse wijken aan een cohesietekort: de criminaliteit is er hoger, de contacten zijn minder, en buren helpen elkaar weinig. Dat was ook de conclusie van het recente rapport De nieuwe verscheidenheid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

Volgens de auteurs komt dat tekort niet door specifieke groepen migranten, maar door het hyperdiverse karakter van de wijk. Wie fijn wil wonen, kan bij wijze van spreken beter neerstrijken in een compleet ‘Turkse’ straat in de Schilderswijk dan in het internationale Wassenaar.

Ook in mijn straat leek er weinig contact te zijn. Bij geluidsoverlast werd de politie gebeld, in plaats van de luidruchtige buurman. Misschien dat mensen het lastiger vinden om zo veel verschillende mensen te kennen en te herkennen.

Zo vertelt een ‘Hollander’ uit het snel veranderende Moerwijk dat het heel gezellig was toen ze nog met alleen de gastarbeiders woonden. Maar nu zijn er zo veel verschillen, en blijven mensen op zichzelf. ‘De overheid zegt dat we een beroep moeten doen op onze buren, maar ik ken geen Pools, Arabisch of Bulgaars.’

Dat gebrek aan wijkweefsel heeft natuurlijk niet alleen te maken met diversiteit naar herkomst. Veel superdiverse wijken kennen een hoog verloop, het zijn vaak doorgangswijken, en burenbinding kost nu eenmaal tijd. De expats boven mijn hoofd zeggen nooit gedag; hun koffer staat al klaar.

Vaak hebben mensen in superdiverse wijken supercomplexe problemen – van gezondheidsklachten tot schulden. Dan trek je je liever thuis terug. Hoe dunner de muren, hoe minder contact met de buren, lijkt het credo.

Toch is het de vraag of al die statistieken wel de tegel oplichten van het straatleven. De rol van buren wordt vaak onderschat. ‘Ik ben erg op mijn privacy’, zeggen mensen, maar de buurman blijkt wel de sleutel te hebben. Of ze doen af en toe een boodschap. Vooral mensen met een migratie-achtergrond waarderen burencontact. ‘Dat is ook familie.’ Mijn buurvrouw stond ook met eten op de stoep toen het thuis even tegenzat.

In Moerwijk zei een buurtbewoner: ‘Als het suikerfeest is, brengen de buren baklava. Waarom hebben wij zo’n traditie niet? Dat we onze buren aandacht geven.’ Misschien betekent superdiversiteit vooral verlegenheid.

Terug naar mijn straat. Die wordt tijdens de spits gebruikt als sluiproute. In de keurige middenklassenstraat parallel aan de onze is dat al lang geleden voorkomen. Maar in onze straat lukt het niet om de handen ineen te slaan, althans nog niet. Samenkomen is lastig, niet iedereen is het eens. De buurman van de markt maakt zich drukker om het parkeerprobleem.

Dat gebrek aan collectieve actie, aan politieke slagvaardigheid, is misschien wel het allergrootste probleem van superdiversiteit dat zich in mijn straat in het klein openbaart. Maar bij ons dus ook geen gezamenlijke luide protesten toen statushouders gevestigd werden in een oud schoolgebouw om de hoek – een onbedoeld positief gevolg. Welkom in onze superdiverse straat!

Monique Kremer is hoogleraar Actief Burgerschap en werkzaam bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).

Deze column verscheen onlangs in het winternummer van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.