INTERVIEW Godfried Engbersen: ‘Overheid moet kracht van maatschappelijk middenveld beter benutten’

Waar kun je dingen het best regelen, wat wil je bereiken, wat moet de overheid doen en wat kunnen private partijen beter? Godfried Engbersen, emeritus hoogleraar Sociologie, bepleit in het licht van het ravijnjaar een heroverweging van beleid – niet alleen financieel.

‘De dreiging betreft niet alleen een verwacht tekort aan financiële middelen, ook structurele manco’s van beleid spelen een rol’, zegt Godfried Engbersen. Hij nam op 14 maart 2025 afscheid als hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. ‘Er is alle reden voor een heroverweging van de huidige taakverdeling tussen Rijk en gemeenten. De uitvoering van de bijstandswet en de schuldenaanpak groeit de gemeenten nu al boven het hoofd. En ook de Wet maatschappelijke ondersteuning en de jeugdzorg vragen om een heroverweging van het juiste beleidsniveau.’

‘Decentralisatie is niet voor alle vraagstukken het antwoord, vooral niet voor kleine gemeenten’

Er moet volgens Engbersen ‘structureel worden nagedacht over wat in het sociaal domein het betere uitvoeringsniveau is. Decentralisatie, zo is wel gebleken, is niet voor alle vraagstukken het antwoord, vooral niet als gemeenten te klein zijn om alles zelf te doen.’

Commissie Sociaal minimum

In zijn hoedanigheid als voorzitter van de commissie Sociaal minimum adviseerde Engbersen in 2023 om de uitvoering van de Participatiewet deels weer te organiseren op landelijk niveau. Uit onderzoek van de commissie kwam naar voren dat gemeenten allemaal een eigen armoedebeleid voeren, met grote lokale verschillen tot gevolg. Die verschillen kunnen volgens Engbersen alleen verdwijnen als het Rijk zijn verantwoordelijkheid weer neemt. Oftewel: het Rijk moet een toegankelijk en uitvoerbaar stelsel van het sociaal minimum organiseren dat voorziet in een inkomen waarvan mensen kunnen rondkomen en waardoor zij kunnen meedoen. ‘Dan immers vervalt de noodzaak voor gemeenten om, ieder apart, een aanvullend inkomensbeleid te voeren. En kunnen zij zich richten op het bieden van maatwerk in het kader van de bijzondere bijstand.’

Uitgangspunt bij heroverweging van beleid, niet alleen in het sociaal domein overigens, zou volgens de commissie moeten zijn of het beleid uitvoerbaar is. Vooral ook om het vertrouwen van de burger in de overheid terug te winnen.

Probleemoplossend vermogen

Bij zijn afscheid van de Erasmus Universiteit wees Engbersen erop dat het vertrouwen in het probleemoplossend vermogen van de overheid in korte tijd substantieel is gedaald. De daling, van 70 procent in april 2020 tot 22 procent in september 2023, zette in tijdens de coronapandemie en is nog lang niet op het oude niveau, zo blijkt uit recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Engbersen daarover: ‘Praktisch geschoolden en laagopgeleiden hebben altijd al relatief weinig vertrouwen in de overheid, maar je ziet dat het nu ook bij middelbaar en hoger opgeleiden speelt. Als mensen geen geloof hebben in de overheid, vertonen ze de neiging om de maatregelen van diezelfde overheid aan hun laars te lappen.’

‘Wat moet je zelf als overheid doen en wat kan beter door private partijen worden gedaan?’

Het verlies aan vertrouwen in de overheid gaat gelijk op met minder vertrouwen in de politiek. Engbersen vindt dat een zorgwekkende ontwikkeling en een reden temeer om de organisatie van de overheid nog eens goed te doordenken. ‘Dus: waar kun je dingen het best regelen, wat wil je bereiken, wat moet je zelf als overheid doen en wat kan beter door private partijen worden gedaan?’

De overheid moet ook de kracht van het maatschappelijk middenveld beter benutten voor het sociaal domein. ‘Dan heb ik het dus over publiek gefinancierde instituten in de wijk – zoals buurthuizen, wijkbibliotheken, maatschappelijke wijkteams – maar ook over private organisaties en verenigingen, zoals migrantenorganisaties, religieuze instellingen, online gemeenschappen en burgerinitiatieven. Al die partijen zou de overheid moeten faciliteren om mee te helpen belangrijke vragen samen aan te pakken: zorg, integratie, volwaardige participatie, pandemische paraatheid – om er maar een paar te noemen.’

U bent met emeritaat, in hoeverre kunnen beleidsmakers nog een beroep op u doen?

‘Over maatschappelijke vraagstukken en beleidsvraagstukken rond cultuur, migratie en sociale ongelijkheid blijf ik graag meedenken.’

Na de vraag of beleidsmakers wel behoefte hebben aan sociologische analyses, roert Engbersen nadenkend in zijn koffie en zegt dan dat hij een lang antwoord zal geven. ‘In de jaren tachtig en begin jaren negentig was er een grote behoefte aan de sociologische stem. Publieke intellectuelen als Paul Schnabel, Kees Schuyt, Jacques van Doorn en Abram de Swaan speelden een belangrijke rol in het publieke debat over de stand van de samenleving. In de periode daarna verlieten beleidsmakers zich meer op economische en (gedrags)psychologische analyses.’

‘Een vitaal sociaal domein is gebaat bij professionals die streetwise zijn’

‘De afgelopen tien jaar is de slinger langzaam teruggezwaaid. Dat gebeurde parallel aan een groeiend besef bij beleidsmakers dat als je zaken wilt veranderen je niet alleen mensen moet aansporen en prikkelen tot gewenst gedrag, maar dat je ook institutioneel het nodige moet aanpassen.

Bij grote sociale vraagstukken zoals armoede, werkloosheid, migratie en pandemieën kunnen beleidsmakers er niet langer mee volstaan individuele burgers te vertellen wat ze moeten doen. Er moet ook oog zijn voor wat beleid effectueert en hoe het structureel beter kan.

Sociologisch onderzoek kan beleidsmakers daarbij ondersteunen. Voorwaarde is wel dat het onderzoek meer is dan een analyse van de administratieve werkelijkheid zoals gedocumenteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dat is ook belangrijk, maar daarnaast is er een realistisch inzicht nodig in de leefwereld van burgers. In mijn afscheidsrede heb ik een pleidooi gehouden voor de socioloog als ontdekkingsreiziger die oog en oor heeft voor wat er gebeurt in wijken, buurten en dorpen. Mijn onderzoek heeft soms tot verrassende ontdekkingen geleid, zoals dat van het grote gebruik van geheime nummers door langdurig werklozen in Rotterdam eind jaren tachtig. Een ogenschijnlijk futiele observatie uit ons onderzoek naar moderne armoede, die veel onthulde over de maatschappelijke positie van langdurig werklozen toen. Mijn stelling is dat ook een vitaal sociaal domein gebaat is bij professionals die streetwise zijn en weten wat er werkelijk speelt en leeft bij burgers die een beroep op hen doen.’

‘De resultaten van onderzoek zijn niet altijd even plezierig voor het beleid’

‘De relatie tussen de gemeente Rotterdam en de faculteit sociologie van de Erasmus Universiteit is met de jaren steeds beter geworden. De naïeve beelden over elkaar toen zijn nog altijd fascinerend. De universiteit zou een gezichtloze moloch zijn, en de gemeente een ondoordringbare bureaucratische jungle. Naarmate we elkaar beter leerden kennen, wisten we wederzijds steeds beter wie we waarvoor konden bellen en groeide het vertrouwen in elkaar. Daardoor hebben we samen bijvoorbeeld de Kenniswerkplaats Leefbare Wijken kunnen opzetten, een samenwerkingsverband dat dertien jaar later nog springlevend is. Een mirakel, want de begraafplaats ligt vol met voortijdig overleden ateliers, andere kenniswerkplaatsen, living labs en wat dies meer zij.’

In Rotterdam is de sociologie erin geslaagd om relevant te worden voor het beleid. Dat roept de vraag op naar wetenschappelijke onafhankelijkheid. Hoe behoud je die tegenover de overheid als opdrachtgever?

‘De resultaten van onderzoek zijn niet altijd even plezierig voor het beleid. Juist dan moet je als wetenschapper je onafhankelijkheid bewaken. Je verliest je geloofwaardigheid als je dat niet doet. Dat neemt niet weg dat je soms bereid moet zijn om kleine aanpassingen te doen. In een onderzoek naar arbeidsmigratie in 2011 presenteerden mijn medeauteurs en ik een vierdelige typologie van arbeidsmigratie.’

‘Voor kleine aanpassingen moet je niet terugschrikken als je daardoor misverstanden voorkomt’

‘We gaven het de titel Arbeidsmigratie in viervoud. Vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opdrachtgever van het onderzoek, werden vraagtekens geplaatst bij deze titel: men dacht dat arbeidsmigratie zou verviervoudigen. Daar hebben we toen Arbeidsmigratie in vieren van gemaakt. Voor kleine aanpassingen moet je niet terugschrikken als je daardoor misverstanden voorkomt. Wijzigingsvoorstellen die fundamenteel ingaan tegen de trend van je onderzoek moet je daarentegen faliekant afwijzen. Ik heb veel beleidsonderzoek gedaan, maar altijd met behoud van mijn wetenschappelijke onafhankelijkheid. Soms deed ik onderzoek niet omdat de beleidswerkelijkheid te ver van me afstond.’

Onderzoek afgerond, mooi rapport verschenen, maar dan krijgen de bevindingen vaak geen vertaling in beleid. Dat kan verbazing wekken bij de burger, om een understatement te gebruiken.

‘De vertaling van onderzoeksresultaat naar de praktijk kost tijd. Neem bijvoorbeeld ons onderzoek in 1987 naar armoede in Rotterdam. Pas zeven jaar na dato vond de politieke erkenning van armoede plaats door het eerste Paarse kabinet (1994-1998). Een ander voorbeeld is het onderzoek waarin we pleitten voor een gedifferentieerd en actief arbeidsmarktbeleid. Ook hier heeft het even geduurd voordat de aanbevelingen in beleid werden omgezet.’

‘Vertaling van nieuwe beleidsmatige inzichten in concrete beleidsstappen dient door professionals en kennisinstituten te gebeuren’

‘Bij impact moet je overigens onderscheid maken tussen enerzijds zorgen dat iets op de agenda komt of een nieuwe richting van het beleid aangeven, en anderzijds je bemoeien met het daadwerkelijk inrichten van het beleid door tools aan te reiken voor de professionele gereedschapskist. De eerste twee vormen van impact zijn vooral conceptueel: het beleid dient het belang te onderkennen van nieuwe vraagstukken of van een nieuwe beleidsrichting. Het tweede is praktisch en komt neer op het maken van instructies. Dat laatste doen wetenschappers overigens zelden, en daar zijn ze vaak niet geschikt voor. De vertaling van nieuwe beleidsmatige inzichten in concrete beleidsstappen dient door professionals en kennisinstituten als Movisie te gebeuren.’

Als u terugkijkt op wat u ‘de ontdekking van de samenleving’ hebt genoemd, is er dan een thema waarvan u zegt: dat is nog grotendeels onontdekt gebied?

‘Na mijn onderzoek in de Rotterdamse wijk Het Nieuwe Westen eind jaren tachtig van de vorige eeuw heb ik een voorzichtige start gemaakt met een studie naar de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de top van het Rotterdamse bedrijfsleven. Zat ik ineens niet meer in mijn arme wijk, maar in de hoge, glanzende kantoren van Akzo, Esso, Unilever, grote banken, grote advocatenkantoren en dito havenbedrijven. Ik heb dat onderzoek toen niet kunnen voortzetten, ook omdat groepen aan de top pas echt moeilijk bereikbaar zijn. Maar ik ben altijd nieuwsgierig gebleven naar wat de economische elite ziet als haar civic responsibility bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Daarbij heb ik vooral gekeken naar het bedrijf waarvoor ze werkten, niet zozeer naar hun individuele betrokkenheid. Ziet het voor zichzelf een rol in het creëren van werkgelegenheid, of het bevorderen van bestaanszekerheid? Wat is hun binding met de stad? En willen ze een rol spelen in de lokale politiek of het lokale cultuurbeleid? Ik heb daar globale antwoorden op gekregen. Tijdens mijn loopbaan heb ik vaak gedacht: hier moet ik meer van weten, daar moet ik dieper in duiken. Het is er alleen nooit van gekomen. Misschien ga ik dat, nu ik meer tijd heb, alsnog doen.’

Jan van Dam is freelancejournalist. Een verslag van het afscheidssymposium van Godfried Engbersen – Samen door de wonderlijke stad – verschijnt op kenniswerkplaats-leefbarewijken.nl.

 

Foto: Arenda Oomen