Betrokken burger kan het beter dan de kille en bureaucratische overheid

Een duik in de literatuur leidt tot de conclusie dat mensen die samenwerken vaak betere resultaten boeken dan een afstandelijke overheid. Bestuurskundige Menno Fenger spreekt de voorzichtige verwachting uit dat de verzorgingsstaat dankzij de burger op termijn overbodig wordt.

De Amerikaanse politicoloog Elinor Ostrom heeft veel onderzoek gedaan naar het duurzame beheer van wat zij ‘common pool resources’ noemt. Gemeenschappelijke hulpbronnen, zoals visvijvers en irrigatiesystemen, waarvan iedereen graag gebruik maakt, maar die moeilijk zijn te begrenzen. Ostrom concludeert dat mensen heel goed in staat zijn om die hulpbronnen zelf te beheren, zonder hiërarchische interventie. Het is volgens haar niet zo dat wanneer overheidssturing ontbreekt zoiets als een visvijver volkomen wordt leeggevist.

Rationele egoïsten versus mensen die samenwerken

Ostrom baseert haar conclusie onder anderen op experimenten met het ‘prisoners dilemma’, een begrip uit de speltheorie dat staat voor de relatieve voordelen van al dan niet samenwerken. In het klassieke voorbeeld van dit dilemma zijn twee mannen opgepakt voor het plegen van een ernstig misdrijf. Dat ze zich daaraan schuldig hebben gemaakt, is evident maar het harde juridische bewijs ontbreekt. Om de zaak tegen verdachten alsnog rond te krijgen, worden zij door de politie in aparte cellen opgesloten en wordt het hen onmogelijk gemaakt om met elkaar te communiceren.

De openbaar aanklager doet elke afzonderlijke verdachte vervolgens het voorstel dat hij vrijuit gaat, als hij bekent. Nu is het zo dat beide verdachten beter kunnen zwijgen, er is immers geen enkel materieel bewijs voor hun betrokkenheid bij het misdrijf. Het dilemma is echter dat de een niet van de ander weet of hij het stilzwijgen zal doorbreken om zijn eigen hachje te redden. En dus, zo luidt de voorspelling, zullen beiden verdachten, elk redenerend vanuit een verkeerd begrepen eigen belang, bekennen, waardoor ze uiteindelijk ook beiden in het gevang terechtkomen.

Ostrom heeft met diverse laboratoriumexperimenten overtuigend aangetoond dat interactie tussen de deelnemers aan het experiment een voor alle betrokkenen gunstiger resultaat kan opleveren. Naast de ‘rationele egoïsten’ die voor zichzelf kiezen, zullen er ook mensen bereid zijn onder bepaalde voorwaarden samen te werken. Doordat de laatsten onderlinge afspraken weten te maken, boeken die vaak betere resultaten dan de rationele egoïsten. Als we dat vertalen naar deelname aan de participatiesamenleving en verzorgingsstaat, dan kunnen burgers die onder bepaalde condities willen samenwerken tot sociale arrangementen komen die effectiever en efficiënter zijn dan de regelingen die een afstandelijke overheid voor de calculerende en egocentrische burger bedenkt.

Statelijke starheid en burgerlijke flexibiliteit

Een andere bevinding van Ostrom, dit keer uit veldonderzoek, sluit daarop aan. Zij heeft aangetoond dat irrigatiesystemen en visvijvers die door lokale mensen met houtjes en touwtjes zijn gemaakt onder verder gelijke omstandigheden een hogere opbrengst per hectare opleveren dan hoogwaardige systemen die door de overheid zijn aangelegd. Dat komt, aldus Ostrom, doordat de lokale bevolking beter op de hoogte is van de plaatselijke situatie én door samenwerking adequater op contextuele veranderingen weet in te spelen. De overheid is te afstandelijk en star daarvoor. Dat geldt ook voor onze verzorgingsstaat die met haar in beton gegoten hiërarchische regels slechts met grote moeite aangepast kan worden aan gewijzigde omstandigheden.

De flexibiliteit van de door burgers zelf opgezette systemen versus de starheid van die van de staat, of anders gezegd het onderscheid tussen systeem- en leefwereld, noopt tot diep nadenken over de kansen en perspectieven van de participatiesamenleving. Het probleem van eigenaarschap is cruciaal daarbij. Als burgers een, door de overheid georganiseerd, arrangement als ‘vreemd’ ervaren, dan zullen zij zich er niet licht voor inzetten. Maar als we diezelfde burgers nu eens verantwoordelijk maken voor bijvoorbeeld het verstrekken van Bijstand op wijk en buurtniveau, wat heeft dat dan voor invloed op hun engagement en de sociale zekerheid?

Niet overal een minibieb, dus maar niet doen?

In de regel leidt een door burgers gedragen en beheerd systeem tot minder misbruik, minder bureaucratie, minder wantrouwen - zo karakteristiek voor de systeemwereld nu – en meer warmte en gevoel. Maar, zeggen de critici, een landelijk dekkend sociaal vangnet kunnen we dan wel vergeten. Tegen hen zou ik willen zeggen, kijk eens naar de minibibliotheken die je overal in buurten en wijken ziet verschijnen.

Heel lang hebben we gedacht dat alleen de openbare bibliotheek het uitlenen van boeken kon organiseren. Gedwongen door bezuinigingen is een flink aantal bibliotheken inmiddels gesloten maar daarmee kwam, tot veler verrassing, geen eind aan het uitlenen van boeken. Integendeel, overal in Nederland verschijnen in wijken en buurten minibibliotheken, waar bewoners boeken in een kastje zetten en, gratis, meenemen.

Het aardige is dat die boekenkastjes vrijwel nooit leeg raken, maar voortdurend worden aangevuld. Kennelijk zijn er dus, om met Ostrom te spreken, meer mensen die onder voorwaarden willen samenwerken dan rationele egoïsten. Dat kan wel zo zijn, luidt steevast de volgende tegenwerping, maar lang niet in alle wijken, buurten en straten zijn er minibibliotheken. Het systeem is met andere woorden niet dekkend. Die waarneming klopt, maar moeten we, omdat er niet overal minibibliotheken staan, het dus maar niet doen?

Op zoek naar de grenzen van het burgerinitiatief

Burgerinitiatieven worden door critici vaak geframed als een noodzakelijk kwaad; de overheid doet het niet meer dus de burgers moéten het wel zelf doen. Echter, de theoretische en empirische literatuur laat eerder het omgekeerde zien; omdat de burgers het zelf wíllen doen, wordt overheidsbemoeienis overbodig. Daar komt nog bij dat het vanuit efficiëntie- en effectiviteitsoverwegingen ook veel beter is dat burgers de dingen zelf organiseren. In het ideale geval springt de overheid alleen in als burgers het zelf niet meer aankunnen.

Ongeacht of we de kracht van burgerinitiatieven positief of negatief beoordelen, het ontslaat ons er in geen geval van om, op basis van de inzichten zoals die onder anderen door Ostrom zijn geformuleerd, verder na te denken over wat burgerinitiatieven feitelijk vermogen, en waar hun grenzen liggen. Daarom pleit ik voor verder onderzoek naar de voorwaarden waaronder burgers bereid zijn om gezamenlijk tot een goed en duurzaam beheer van voorzieningen te komen.

Cruciale vraag daarbij is of burgers onderling ook afspraken kunnen maken voor het organiseren van noodzakelijke dingen. De gestage groei van broodfondsen voor zzp’ers lijkt erop te duiden van wel, maar of dit betekent dat we sociale arrangementen volledig onder het beheer van de burger kunnen brengen, weg van de overheid? De bestaande literatuur laat zien dat een verschuiving van taken en verantwoordelijkheden van overheid naar burger op heel veel terreinen mogelijk is. Ik zou ervoor willen pleiten dat de wetenschap de ideologische stellingen verlaat en zich onverwijld stort op fundamenteel onderzoek naar wat misschien wel de sociale kwestie van de toekomst zal zijn.

Menno Fenger is hoogleraar Institutionele dynamiek en governance in moderne verzorgingsstaten aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Foto: Tom Hilton (Flickr Creative Commons)