COLUMN Brancheverenigingen zijn obstakels voor sociale innovatie

Nederland is het land van verenigingen. Dat is heel mooi, maar niet altijd constructief. Zo ziet hoogleraar Marcel Canoy dat brancheverenigingen vaak een remmende werking hebben op sociale innovatie. Een ombudsman kan machtsmisbruik van brancheverenigingen beteugelen.

Je kunt het zo gek niet bedenken of mensen besluiten zich te verenigen. Zo hebben we een rattenfokkersfanclub en een vereniging voor wandelendetakkenbezitters. En laten we ook de vereniging Frettig gestoord niet vergeten die opkomt voor schattige marterachtige huisdiertjes. Ook buiten het dierenrijk tiert de verenigingsdrang welig. Van cowboy-schaken tot paalfitness, van een club voor mensen die koriander haten tot Harry Potter-yoga.

Alle gekheid op een stokje (al deze clubs bestaan echt overigens), het is in beginsel mooi dat mensen sociale interacties hebben op zoveel uiteenlopende onderwerpen. De verbinding die men zoekt door zich te verenigen kan leiden tot een versterking van interne solidariteit.

Van ‘twee geloven op een kussen daar slaapt de duivel tussen’ zijn we niet beter geworden

Uit de sociologie weten we dat interne solidariteit ten koste kan gaan van externe solidariteit. Het beste voorbeeld is de verzuiling. Hartstikke fijn dat we solidair waren met onze eigen groep en ons konden wentelen in de veiligheid van de katholieke, protestantse (waar weer vijf varianten van waren) of arbeidsmilieus. Maar de samenleving is breder dan je eigen milieu en van ‘twee geloven op een kussen daar slaapt de duivel tussen’ zijn we niet echt veel beter geworden. De huidige trend om je terug trekken in de eigen bubbel is alvast geen wenkend perspectief.

Sociale innovatie en maatschappelijke problemen

Veel huidige maatschappelijke uitdagingen zijn gebaat bij sociale innovatie. Denk aan uitdagingen op het gebied van ouderenzorg, woningnood, migratie en asiel, geestelijke gezondheidszorg of energie. Sociale innovatie kan ervoor zorgen dat we er beter in slagen om die problemen aan te kunnen en minder afhankelijk te worden van de overheid die het op die terreinen ook niet allemaal weet of kan.

Als je iets nieuws wilt, gaat dat vaak ten koste van gevestigde belangen

Sociale innovatie is de verzamelnaam voor initiatieven die vernieuwende niet-technologische oplossingen aandragen. Ze kunnen ontstaan uit burgerinitiatieven, ngo’s of sociale ondernemingen. Als je iets nieuws wilt, gaat dat vaak ten koste van gevestigde belangen; het overstijgt domeinen en past niet ‘in het systeem’. Zorgzame buurten zijn daarvan een voorbeeld, maar er zijn veel meer voorbeelden te noemen met deze kenmerken.

Lastige combinatie

Een vorm van vereniging die veel te maken heeft met sociale innovatie is de branchevereniging. De meeste zijn opgericht met goede bedoelingen. Pakweg verpleegkundigen kunnen in hun eentje geen vuist maken. Door zich te verenigen kan nagedacht worden over kwaliteit en kunnen belangen in Den Haag over onder meer arbeidsvoorwaarden beter worden behartigd. So far so good. Maar de combinatie van brancheverenigingen en sociale innovatie is lastig.

De manier waarop brancheverenigingen functioneren staat niet zelden haaks op vernieuwing

De manier waarop brancheverenigingen functioneren staat niet zelden haaks op vernieuwing. Ga maar na. De interne solidariteit dreigt ten koste te gaan van externe solidariteit. De gevestigde belangen moeten bij sociale innovatie vaak een veer laten en zijn daar lang niet altijd toe bereid.

Het bestuur heeft doorgaans maar een beperkt mandaat en kan op elk moment teruggefloten worden door de leden. De ex-politici die vaak door brancheverenigingen worden ‘opgelijnd’ als kruiwagen ‘wegens de lijn met Den Haag’ zijn zelden behulpzaam voor innovatie.

Vertegenwoordigers van deelbelangen slagen er vaak niet goed in over hun schaduw heen te kijken

Juist in de tijd dat oplossingen vereisen dat we naar het algemeen belang kijken, gaan we ons opdelen in deelbelangen. Uitzonderingen daargelaten slagen vertegenwoordigers van die deelbelangen er vaak niet goed in over hun schaduw heen te kijken en het algemeen belang voorop te stellen.

Recht op organisatie

Nu kun je zeggen dat iedereen het recht heeft om zich te organiseren, ook zij die sociale innovatie nastreven. In plaats van te pruttelen dat het allemaal zo ingewikkeld is, kunnen die toch de handen uit de mouwen steken? Ja en nee. Nederland Zorgt Voor Elkaar bestaat niet voor niets. En er zijn er veel meer.

Maar het is geen gelijke strijd. Innovatie betekent immers ook dat er allerlei dingen nog niet bestaan of in de opstartfase zijn. Dat verenigt niet altijd lekker. De financiële middelen zijn er nog niet en de aandacht in Den Haag richt zich vaak op gevestigde belangen.

Er zijn veel middelen beschikbaar, maar alleen bestaande zorgorganisaties mogen een aanvraag indienen

Het Integraal Zorgakkoord (IZA)is een goed voorbeeld. Er zijn enorm veel middelen beschikbaar voor sociale innovatie, maar alleen bestaande zorgorganisaties mogen een aanvraag indienen. In de regiotafels zijn het vooral de gevestigde belangen in de vorm van brancheverenigingen die aan tafel zitten en de lakens uitdelen. Zo schiet het niet op, mensen.

Hetzelfde gebeurt in de markt

In de markt is het niet veel anders. Machtige bedrijven hebben meer middelen om reclame te maken dan kleine toetreders. Ze hebben stevige lobbymacht (denk aan banken of farmaceuten) en stellen alles in het werk om innovatieve concurrenten het leven zuur te maken. Toch zien we in de markt wel innovatie van kleine bedrijven.

Mededingingsautoriteiten zien erop toe dat gevestigde spelers opereren binnen de wet

Dat heeft twee oorzaken. Ten eerste als het hen lukt de macht van gevestigde belangen te doorbreken, kunnen ze succes oogsten. Ook de kapitaalmarkt is ingericht om dit mogelijk te maken via bijvoorbeeld venture capital voor start-ups. Ten tweede zien mededingingsautoriteiten erop toe dat gevestigde spelers opereren binnen de wet.

Brancheverenigingen gebaat bij ombudsman

Sociale innovaties lopen achter op de markt. De beloning voor succes in de markt loopt via consumenten. Vinden zij het product van de innovator beter of goedkoper dan gaat het bijna vanzelf. Bij sociale innovatie is het equivalent van de consument: de burgers die profiteren van de sociale innovatie.

Wie zorgt ervoor dat brancheverenigingen geen misbruik maken van hun macht?

Omdat die burgers ‘het product’ niet rechtstreeks afnemen zijn er een hoop omwegen, politiek gedoe en obstakels voordat er geoogst kan worden. En wie is de mededingingsautoriteit voor sociale innovatie? Wie zorgt ervoor dat brancheverenigingen geen misbruik maken van hun macht? In theorie is dat het kabinet, maar dat zit gevangen in politieke realiteiten, juist de reden waarom mededingingsautoriteiten op afstand zijn geplaatst.

Sociale innovatie is gebaat bij een ombudsman die onpartijdig beoordeelt of gedragingen van brancheverenigingen billijk zijn en ook een mandaat heeft om in te grijpen als dat niet het geval is. De huidige ombudsman doet prima werk, maar focust op gedragingen van de overheid en heeft geen bevoegdheden iets af te dwingen.

Nu kan ik mij voorstellen dat er brancheverenigingen zijn die zeggen: ‘Ho ho, hier herkennen wij ons helemaal niet in! We zijn net zo goed bezig met sociale innovatie.’ Mooi! Nu de collega’s nog.

Marcel Canoy is hoogleraar gezondheidseconomie en dementie aan de VU. Hij is daarnaast adviseur van de Autoriteit Consument & Markt (ACM).

Reacties 4

  1. Brancheverenigingen bestaan juist bij de gratie van het ‘eigen’ particuliere belang om de belangen daarvan zo goed mogelijk te behartigen en bij de politiek als lobbyist te fungeren.
    Sociale innovatie dient het beste centraal aangestuurd te worden en niet overgelaten te worden aan branches. Branches zullen dit niet uit hunzelf doen voor zover dit niet hun eigen belang dient.
    Brancheverenigingen gebruiken hiervoor hun macht die zij hierdoor kunnen ontwikkelen.
    Het vraagstuk van machtsmisbruik kan eigenlijk alleen vanuit macro standpunten bepaald worden.
    Vandaar dat centrale aansturing van m.n. de sociale sector noodzakelijk is. Ombudsmannen spelen hierbij dan hooguit een aanvullende rol.

  2. Innovaties komen veel obstakels tegen. Gevestigde belangen zijn daar een van. In transitie theorie is te vinden tot welke typen transities innovaties kunnen leiden, en hoe belemmeringen daarop in werken en soms voorbijgegaan kunnen worden. Transitie theorie is beschreven door Marko Hekkert (was UU), maar ook door Derk Loorbach (Rotterdam) en ook in amsterdam zitten groepen die zich hierin specialiseren.
    Voorbeelden: wanneer alleen huidige systeem deelnemers subsidie voor innovatie mogen aanvragen kun je nog steeds innoveren, maar kom je vaak niet verder dan incrementele innovatie, kleinere veranderingen. Voor grotere veranderingen zijn juist aanvragers buiten het systeem nodig gecombineerd met andere maatregelen, en vooral ook de wil van invloedrijke belanghebbenden. Zeker niet makkelijk. Maar de grote verschillen van de maatschappij nu en bijvoorbeeld 50 jaar terug laten zien dat er toch ondanks gevestigde belangen veel kan veranderen

  3. Hartgrondig eens met het pleidooi van Marcel. Het commentaar van Marius, dat sociale innovatie centraal aangestuurd moet worden, kan ik niet volgen. Wie of wat is ‘centraal’? De landelijke overheid? Dat is echt niet de club waarvan je een trekkersrol kunt verwachten. Ook innovatieplatforms zoals Health Holland investeren vrijwel alleen in technische innovatie. Dus een onafhankelijke ‘marktmeester’ of ombudsman voor de zorg / sociaal domein zou ik zeer toejuichen.

  4. @ Jan Smelik

    Het centraal aansturen heeft betrekking op de kaders die worden gesteld om tot samenwerking te kunnen komen. Daarbij kan de centrale overheid middels financiële prikkels en regelgeving sturing regelen.
    Decentraal is er in de praktijk geen enkele bereidheid bij instanties om tot samenwerking te komen.
    Sterker nog: branche organisatie zijn er juist op gericht dit te verhinderen.
    Een ombudsman heeft in de praktijk geen enkele machtspositie en bevoegdheid om iets ten goede te veranderen.
    Jan Smelik heeft blijkbaar geen enkel idee onder welke condities instellingen en organisaties tot samenwerking kunnen komen. Bestuurlijke vrijblijvendheid hoort daar in iedere geval niet bij.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *