Het politieke tekort heeft een gezicht

De Nederlander weet niet goed hoe hij burgerschap vorm moet geven. Hij zou het wel willen, maar burgerschap is een ambacht die de zorgzame, argwanende en pratende burger maar ten dele weet te beoefenen.

De samenleving, dat zijn wij in elk geval niet… Er is veel diffuse onvrede, maar wat kun je er aan doen? Wat heeft het voor zin? Het land wordt geregeerd door zakkenvullers of door hoge heren en dames uit Den Haag of Brussel – maar niet door ons. Veel mensen hebben althans het gevoel dat de samenleving niet van hen is. Al jarenlang komt uit enquêtes dat mensen tevreden zijn over hun eigen leven maar niet over de samenleving. Die vinden ze hufterig of onherbergzaam. Wij gingen op zoek naar het verhaal daarachter. We vonden niet één verhaal, maar drie. Drie burgerschapsstijlen, gekenmerkt door respectievelijk zorgzaamheid, argwaan en overleg. Onvrede en redenen tot afhaken zien we bij alle drie, maar rond verschillende thema’s.

Zorgzamen
Er is een groep die hecht aan de buurt en die zich vooral zorgzaam opstelt. Zij zijn te porren voor activiteiten die sociale cohesie en leefbaarheid bevorderen. Ze willen graag met anderen praktische dingen doen om daar aan bij te dragen: een sportdag organiseren, een buurtfeest, een koffieochtend. Onder hen bevinden zich vele nieuwe Nederlanders. Om ‘politiek’ geven zorgzamen minder dan om de lokale gemeenschap en de eigen cultuur.

Tot voor kort werd de zorgzame burgerschapsstijl vanzelf gereproduceerd: je werd voor de buurtvereniging of club geronseld, van kiezen was niet echt sprake. Gevraagd worden, nodig zijn, is nog steeds de belangrijkste hefboom voor actief burgerschap. Mensen werken zelden spontaan aan sociale cohesie. Iets of iemand moet ze een zetje geven. Daarom zijn de actiefste burgers ook vaak de mensen met de drukste banen.

Voorwaardelijke inzet
Met de verstedelijking en de komst van migranten moeten zorgzamen meer zelf op zoek naar gemeenschappen van gelijkgestemden. Dat verandert ook hun inzet: die is voorwaardelijker. Mensen zoeken groepjes die tegemoet komen aan eigen doelen, die  ruimte bieden om iets te leren. Vooral nieuwe Nederlanders zijn het best tot activiteiten te porren wanneer te verwachten valt dat zij (of hun kinderen of hun groep) daar ook maatschappelijk mee vooruit komen. Zorgzamen vinden nieuwe gemeenschappen niet zozeer in nationale, maar in stads- of straatburgerschap. ‘De slag om Arnhem’ bindt meer dan ‘de bevrijding’.

Omdat deze zorgzaamheid minder automatisch gereproduceerd wordt, is het beleid zich de laatste jaren sterk met dit zorgzaam burgerschap gaan bemoeien. Politici en beleidsmakers hadden de mond vol van sociale cohesie, leefbaarheid en burgerinitiatieven. Dat heeft veel mensen in actie gebracht, in duizenden initiatieven, van straatopruimacties tot sportdagen. Het heeft de verwachtingen van burgers en beleid ook sterk opgeschroefd. Soms zit er iets onbeholpens in de manier waarop ze bijna bij de overheid op schoot zitten, het voor alles ééns zijn met alle ambities om meer sociale cohesie, meer binding te bereiken. Met burgerinitiatieven probeerde het beleid twee vliegen in een klap te slaan: meer zelfredzaamheid van burgers en grotere tevredenheid over samenleving en de politiek. Maar zo werkt het niet helemaal. Sociaal zijn zorgzamen zeker actief, maar politiek zijn ze nog steeds ontevreden.

Argwanenden
Er is een tweede groep die argwanend is en het liefst afstand bewaart. Mensen die het al druk genoeg hebben met hun werk of met hun gezin, en niet goed weten waar ze zouden moeten beginnen om het de samenleving meer naar hun zin te maken. Zij zweren bij respect. Net als zorgzamen verstaan ze daaronder: anderen laten, in de hoop dat zij op hun beurt ook met rust gelaten worden. Ze wijden langer over plichten uit dan over rechten. Ze zijn argwanend dat anderen misbruik van hun rechten maken en hun plichten ontduiken. Anderen zijn uitvreters en zakkenvullers, wat doe je daaraan? Argwanenden worden veelvuldig geplaagd door het bekende prisoners-dilemma: ik wil best het goede doen, maar ik kan er niet op vertrouwen dat anderen dat ook doen, dus waarom zou ik Gekke Gerritje zijn?

Maar meer nog dan dat anderen hun plichten ontduiken, vrezen argwanenden het weerwoord van een boze maar goed gebekte buurman. De vraag wat te doen aan overlast van hangjongeren in de eigen straat beantwoorden ze met schouderophalen. Het zou mooi zijn wanneer iemand ze hard zou aanpakken. Maar erover praten??! ‘Natuurlijk ga ik niet naar een buurtvergadering over dat soort dingen,’ ‘Al dat gepraat. De overheid doet daar toch nooit wat mee.’

Het heeft iets onbeholpens, hoe ze zich terugtrekken achter hun voordeur wanneer hun directe omgeving voor hen te bedreigend is. Doordat ze verbaal niet zo zeker zijn, gedragen argwanenden zich soms schreeuwerig. Wanneer ze voor loketten staan, wanneer ze minderheidsopvattingen horen waar ze niet mee uit de voeten kunnen, lijkt met enige regelmaat stemverheffing of belediging of het niet bereid zijn tot wederhoor een vanzelfsprekende reactie. Dat schreeuwerige is prominent zichtbaar in het verontrustend lompe gedrag tegenover publieke dienstverleners (zoals ambulancebroeders) maar ook in de manier waarop dat gedrag weer aan de kaak wordt gesteld door televisiepresentatoren en politici die niet schromen zelf te schelden en te dreigen.

Praters
Er is maar een kleine groep die te porren is voor de dialoog. Die van praten het meest verwacht. Al veel langer denken Nederlanders bij burgerschap vooral aan wederzijdse zorg en steun. Veel minder vaak denken ze aan protesteren, kritiek leveren en controleren. Maar ze zijn er wel, de praters. Ze zijn minder vaak actief in de buurt dan de zorgzamen maar waakzaam: ze volgen wat er in de samenleving gebeurt en komen in actie als het hen niet bevalt. Ze voelen zich redelijk goed vertegenwoordigd. Ze zijn meer gericht op het benoemen van verschillen. Verschillen tussen mensen verkennen en uitdiepen vinden ze boeiend. Lastig alleen dat argwanenden en zorgzamen daar niet zo voor te porren zijn. Praters ergeren zich net als de anderen aan hufterig gedrag, maar dan vooral omdat ze een goed gesprek meer op zijn plaats zouden vinden.

Praters zijn vaak ook prater van beroep. Ambtenaar of bestuurder bijvoorbeeld. Komen mensen niet naar een borrel omdat daar alcohol geschonken wordt? Vreselijk! Ze gaan meteen oplossingen verzinnen waarover acuut vergaderd moet worden: de ene week alleen thee en taart, de andere week bier? Bijeenkomsten over buurtproblemen zoals lastige hangjongeren, daar moet je natuurlijk heen – hoe dooiepierig het er soms ook toegaat. Praters sturen steevast aan op overleg, dialoog en debat. Ze menen dat dit een niet-bedreigende oplossing is. Maar voor de argwanenden en zorgzamen versterkt het beroep op dialoog en overleg slechts hun gevoel van machteloosheid. Zij winnen doorgaans niet met argumenten. Argwanenden nemen liever hun toevlucht tot een liberaal idee van respect: anderen zo lang mogelijk laten, hoe raar je ze ook vindt misschien, dan laten ze jou ook. Zorgzamen houden liever hun mond tot ze gelijkgestemden tegenkomen.

Burgerschap als ambacht
Daarmee heeft het politieke tekort een duidelijk gezicht gekregen. Burgers zijn kwaadwillend noch lui, maar onhandig zijn ze wel. Zorgzamen en argwanenden willen best iets doen maar weten vaak niet hoe. Als het tegen zit, zijn ze teleurgesteld of zelfs boos. Praters willen vooral overleg en zijn teleurgesteld of boos als anderen hun passie daarvoor niet delen. Het land dat de overlegcultuur al eeuwen zo hoog in het vaandel heeft, dat streeft naar mondige burgers en vrijheid van meningsuiting beschikt over een fors politiek tekort. Polderen, vrijzinnigheid en tolerantie zijn aan een onderhoudsbeurt toe.

Burgerschap is voor alles een ambacht. Alle drie stijlen kennen een tekort en van alle drie stijlen valt iets te leren. Deze regering heeft burgerschapsvorming niet hoog op de agenda; ten onrechte dus. Van zorgzamen valt te leren dat de rijke Nederlandse traditie van praktische tolerantie en saamhorigheid te moderniseren en voor migranten te adopteren is: zich organiseren om met gelijkgestemden de handen uit de mouwen te steken. Van argwanenden is te leren dat er inderdaad veel aan meningsverschil valt uit te houden als je besluit om je zo lang mogelijk niet te ergeren. Van praters kunnen we leren dat respect niet alleen verdragen betekent maar ook: interesse in wat anderen beweegt. Dat waakzaamheid ook betekent: weten wanneer je toch op praten moet overgaan om slaan te voorkomen. Dat mondig zijn iets anders is dan grootmondig. Burgerschap is een ambacht dat hoognodig beter geleerd en (uit)geoefend moet worden, zowel op school als daarbuiten.

Menno Hurenkamp is als onderzoeker verbonden aan de Amsterdam School for Social Science Research (AISSR).

Op 24 februari wordt het boek dat hij samen met bijzonder hoogleraar Burgerschap Evelien Tonkens schreef: ‘DE ONBEHOLPEN SAMENLEVING: BURGERSCHAP AAN HET BEGIN VAN DE 21E EEUW’, gepresenteerd in De Balie in Amsterdam.