Nederland wordt liberaler en tegelijkertijd minder vrij

Onderzoek naar parlementaire debatten vanaf 2000 toont aan dat in ons land een vrijheidsopvatting gemeengoed wordt die zich slecht verhoudt tot religieuze vrijheid. Voor religieuze partijen wordt het steeds moeilijker zich hierin te handhaven.

Nederland is sinds de verzuiling sterk geseculariseerd. Ondanks de ontzuiling en de secularisering wordt de godsdienstvrijheid echter nog alom gerespecteerd. Hoe lang dit zo zal blijven, is evenwel de vraag. Analyse van de parlementaire debatten sinds 2000 laat namelijk zien dat deze vrijheid voor de meeste niet-religieuze partijen in de Tweede Kamer nauwelijks van belang is. Bij nadere beschouwing hoeft dit ook niet te verbazen. De godsdienstvrijheid beschermt godsdiensten; en voor wie godsdienst geen waarde heeft, zal ook de vrijheid om haar te belijden minder belangrijk zijn.

Vrijheid bijzonder onderwijs betwist

Ik geef twee voorbeelden. In het debat met de regering over haar officiële reactie op het rapport ‘Bruggen bouwen’ van de tijdelijke Commissie onderzoek Integratiebeleid (Commissie Blok, 2004), gaven veel partijen aan dat de integratieslag voornamelijk in het onderwijs te winnen viel. De SP was daarbij het stelligst in het veroordelen van het grondwettelijk beschermde bijzonder religieus onderwijs, dicht op de hielen gezeten door VVD en LPF. De SP pleitte ronduit voor afschaffing van grondwetsartikel 23 als een belemmering voor de integratie van nieuwkomers. De VVD gaf aan in principe er ook zo tegenaan te kijken, maar vond dat de politieke realiteit afschaffing voorlopig in de weg stond. D66, PvdA en GroenLinks waren minder stellig, maar ook zij uitten hun ongenoegen over de huidige interpretatie van onderwijsvrijheid, die religieuze scholen de vrijheid biedt leerlingen te weigeren om hun religieuze identiteit te bewaken. De kleine christelijke partijen SGP en ChristenUnie stonden in het debat uiteraard pal voor de onderwijsvrijheid.

Dierenwelzijn versus recht om er niet-begrijpelijke opvatting op na te houden

Het tweede voorbeeld betreft het debat over het wetsvoorstel van de Partij voor de Dieren om het rituele slachten door joden en moslims te verbieden. Tijdens dit debat (2011) toonde een meerderheid van partijen in de Tweede Kamer zich ongevoelig voor het argument van dezelfde kleine christelijke partijen, ditmaal gesteund door het CDA, dat dit wetsvoorstel dierenwelzijn boven godsdienstvrijheid plaatste.

Terwijl SGP, CU en CDA beargumenteerden dat de godsdienstvrijheid het recht inhoudt om er voor de meerderheid niet-begrijpelijke opvattingen op na te houden, ook over zoiets fundamenteels als dierenwelzijn, gaf de meerderheid geen sjoege. Voor hen ging dit debat niet zozeer over godsdienstvrijheid, als wel over het wetenschappelijk bewijs dat dieren meer te lijden hebben onder de rituele slacht dan in de bio-industrie. Daarmee was eigenlijk de kous af.

Ook uit dit debat bleek duidelijk: wie zelf niets te winnen of verliezen heeft met godsdienstvrijheid, is niet snel onder de indruk van een beroep op deze vrijheid. In de Eerste Kamer bleek er overigens meer oog voor het belang van godsdienstvrijheid in een liberale samenleving, niet alleen voor religieuze minderheden, maar ook voor die samenleving zelf. Daar was dan ook beduidend minder draagvlak voor het wetsvoorstel, dat uiteindelijk in de Senaat werd verworpen.

Dubbele strategie maakt religieuze partijen kwetsbaar

Behalve dat de debatten over de rituele slacht een gering draagvlak voor godsdienstvrijheid aantoonden, gaven zij ook een mooi inzicht in de manier waarop ze werden gevoerd. De religieuzen hanteerden een dubbele strategie. Ze hamerden niet alleen op de godsdienstvrijheid, maar namen ook de argumenten van de meerderheid over, en probeerden deze naar hun hand te zetten. Als de meerderheid rituele slacht afwees met een beroep op dierenwelzijn, stelden de religieuze partijen er de welzijnsbaten van de rituele slacht tegenover; zo haalde de SGP de koosjere slacht van kippen aan die diervriendelijker schijnt te zijn dan de reguliere slacht. En als de meerderheid wetenschappelijk bewijs aanhaalde, wees de religieuze minderheid op het ontbreken van wetenschappelijke consensus, inclusief bronvermelding.

Deze strategie maakte de religieuze partijen kwetsbaar, en wel op twee manieren. Ten eerste omdat zij zich hiermee committeerden aan de doelen en waarden van de meerderheid. Mocht er toch wetenschappelijke consensus ontstaan, dan kunnen ze moeilijk volhouden op die gronden voor de rituele slacht te zijn. Ten tweede, en hieraan gerelateerd, is dat zij met deze strategie de verdenking op zich laden huichelachtig te zijn. Alle partijen in de Tweede Kamer wisten immers dat het de religieuze partijen om godsdienstvrijheid ging, en niet om dierenwelzijn. En wie in een discussie betrapt kan worden op hypocrisie, kan gemakkelijk buitenspel worden gezet. Met wie niet oprecht is, hoeft immers geen rekening te worden gehouden.

Deze dynamiek wordt versterkt doordat in dit debat de meerderheid en de minderheid niet toevallig tegenover elkaar staan, maar door toedoen van hun levensbeschouwelijke overtuigingen. Dit geldt voor de minderheid, die geen geheim maakt pal voor de belangen van haar religieuze achterban te staan. Maar het geldt eveneens voor de meerderheid, waarvan de levensbeschouwelijke overtuiging op het eerste gezicht een stuk diffuser lijkt. Dit is echter maar schijn, want de gemene deler van de partijen die het meerderheidsstandpunt vertolken, is dat er geen rekening hoeft te worden gehouden met godsdienstvrijheid, althans niet als die vrijheid wordt misbruikt om met kracht van onredelijke argumenten een positie te verdedigen die direct indruist tegen fundamentele waarden en onomstotelijk wetenschappelijke bewijs.

Steeds minder ruimte voor niet-redelijk te begrijpen opvattingen

De op het eerste gezicht diffuse levensbeschouwelijke positie van de meerderheid is daarmee op de keper beschouwd nauw verwant met een interpretatie van het liberalisme die het kritische gebruik van het eigen verstand vooropstelt, en ten strijde trekt tegen de onvrijheid van religie, traditie en autoriteit. Deze traditie, gemakshalve emancipatieliberalisme genoemd, blijkt in de onderzochte debatten wijdverbreid te zijn. Het debat over de rituele slacht maakt duidelijk hoezeer deze op gespannen voet staat met de godsdienstvrijheid en de daarin vervatte gewetensvrijheid.

Terwijl de eveneens liberale godsdienstvrijheid de vrijheid van andersdenkenden beoogt te beschermen, zelfs als dezen er voor de meerderheid niet-begrijpelijke opvattingen op nahouden, behouden emancipatieliberalen zich het recht voor om alle opvattingen te bekritiseren. Sterker nog: juist opvattingen die niet voor redelijke mensen (lees: de meerderheid) te begrijpen zijn, zijn in de ogen van emancipatieliberalen verdacht. Dat deze opvattingen alleen met een beroep op de godsdienstvrijheid in stand gehouden kunnen worden is in dat licht al een diskwalificatie.

Naarmate het emancipatieliberalisme in Nederland wijdverbreider is, zal het voor de religieuze partijen moeilijker zijn om een bevoorrechte positie in de samenleving af te dwingen met een beroep op de godsdienstvrijheid. Onder die omstandigheden is het een kwestie van tijd voordat voor religieus andersdenkenden cruciale instituties als godsdienstvrijheid en onderwijsvrijheid hun draagvlak verliezen. En neemt de ruimte voor andersdenkenden in Nederland af.

Floris Mansvelt Beck is docent aan het instituut politieke wetenschap van de Universiteit Leiden

Afbeeldingsbron: Roel Wijnants (Flickr Creative Commons)