COLUMN Sociologie van de koude campinggrond

Welk artikel je over kamperen ook leest, ze beginnen allemaal met het afkerige cliché ‘dat je met een rol wc-papier over de camping moet lopen’. Nou heb ik ruim 45 jaar van mijn leven gekampeerd, maar gek genoeg heb ik dat zelden meegemaakt. De meeste campings die ik bezocht hadden wc-papier en schóne toiletten.

En voor zover ik het wel meemaakte kan ik niet bedenken wat er zo erg aan is. Is het de schaamte voor het gebruik van een openbaar toilet? Of dat mensen weten dat je gaat poepen? Gaan mensen dan nooit op hun werk, bij een benzinepomp, in een restaurant of café naar de wc? Of zijn ze bang dat andere mensen kunnen zien wat hun missie is? Rol dan wat wc-papier op en stop het in je mouw of broekzak zou ik zeggen.

Kamperen, mensen haten het of mensen vinden het geweldig. Ik behoor natuurlijk tot de laatste groep, maar heb de afgelopen decennia ook kennisgemaakt met de keerzijden van het campingleven. Die liggen evenwel niet zozeer op het sanitaire vlak, hoewel het nooit leuk is als de jeugd zich daar gillend samenschoolt.

De camping is een sociologisch laboratorium

Die keerzijden lagen voor mij in de ontdekking dat een camping eigenlijk een sociologisch laboratorium is. Om te beginnen merk je al dat campings vrijwel totaal gesegregeerd zijn. Als er érgens sprake is van soort zoekt soort dan is het daar wel. Om te beginnen de campings die vrijwel totaal bevolkt zijn door landgenoten (een enkele geschrokken Duitser of Fransman daargelaten).

Maar het gaat verder, in de richting van leefstijl en sociale klasse. En het gaat niet alleen om zoeken, maar heel duidelijk ook om wegjagen, wegpesten of negeren. Als op een camping een bepaalde sociologische subgroep overheerst, of het nu bierdrinkende liefhebbers van het Nederlandse Lied zijn, of rokende en proseccodrinkende BMW/Audibezitters, dan wordt langzamerhand zo’n camping steeds eenvormiger. Er verschijnen ‘glamping’ (glamour-camping, dit heb ik niet bedacht) tenthuizen met alle luxe en een steigerhouten ameublement, waar degenen met een klein tentje en een gasbrandertje met enig misprijzen naar kijken, al was het maar om het vele licht en geluid dat er van zo’n nederzetting komt. Ze pakken de volgende dag hun boeltje, om een stillere camping te zoeken.

Wat nog niet eenvoudig is, het vinden van de juiste camping met de juiste subcultuur, die soms zelfs per campinggedeelte verschilt. Berucht zijn de groepen/meerdere stellen van een familie die ‘hè gezellig’ alle tafels en stoelen aanschuiven, het geheel voorzien van vlaggetjes en feestverlichting en daarmee hun territorium afbakenen, dat wat betreft geluid ook best wat meer ruimte mag hebben. Vinden zij. Of je wordt als schuchtere, natuurminnende jongere op grond van je leeftijd naar een apart veldje gedirigeerd, waar de muren van bierkratten opdoemen, vergezeld van stampende beats en dronken gelal. Dan zit je daar met je boek en je kaarsje.

Ongeschreven regels en stilzwijgende hiërarchie

Als je iets langer op een camping verblijft, ontdek je de ongeschreven regels en stilzwijgende hiërarchie. De families die er al jááren komen, elkaar kennen en samen de sfeer bepalen. Zij hebben de oudste rechten en bepalen ook wie daar weer bij mogen horen, hun kinderen vormen onder de campingjeugd het automatische verlengstuk van de status van hun ouders. De campingbaas is niet heel erg geneigd om die groepen aan te pakken, ze zijn ofwel bevriend, ofwel zijn vaste bron van inkomsten, of hij heeft zelf niet genoeg overwicht - ik heb het in alle varianten meegemaakt. En dan heb je ook nog de ongeschreven regels over de rij bij de bakker, of de handdoeken bij het zwembad, of de beste plekken op de camping zelf (pas als je er een paar jaar komt, de eerste keer kom je op de slechtste plek). Wat roddelen betreft kan een camping net een dorp zijn.

Maar je treft natuurlijk ook heel veel fijne mensen: je helpt elkaar met het opzetten van de tent, je speelt ineens badminton met totaal onbekenden, je lacht met je buren omdat je alle sla in het gras hebt laten vallen, en toen wij nog met de motor kampeerden en het onverwacht heel koud was kregen we een deken te leen van vriendelijke oudjes. Nergens maak je zo makkelijk contact als juist op een camping, juist omdat je (met die dunne tentdoekjes en de onzichtbare scheidslijnen van de kampeerplekken) zo bewust bent, kwetsbaar bent, afhankelijk bent van elkaars nabijheid en gedrag.

Vanuit je klapstoel ruim zicht op de mini-samenleving

Vanuit je klapstoel heb je ruim zicht op deze mini-samenleving. Zo blijkt er ook weer een hiërarchie te zijn van Echte Kampeerders. Daarin staan de huurders (van de kant-en-klare tenten of huisjes) onderaan, daarna de caravans, daarboven de vouwwagens (dat begint er al een beetje op te lijken), dan de échte tenten van de betere merken die er zo klassiek mogelijk uitzien en daarboven de dappere families die met twee of drie kinderen en een hond in piepkleine tentjes (wel van een klassiek merk natuurlijk), bivakkeren en overdag nog wandeltochten maken ook. Zij krijgen de meeste respect (wel een beetje terecht natuurlijk).

Er is in dat opzicht sprake van omgekeerd snobisme, bij die Echte Kampeerders. Hoe primitiever, hoe beter. Zij die Echt kunnen afzien, zijn de helden. En kijken een beetje neer op degenen die zich juist omgeven door luxe en gemak (ook op de camping) of zelfs helemaal niet kamperen en kiezen voor een vliegvakantie en een all-inclusive hotel. Daarbij beseffen ze niet dat juist het afzien van luxe óók een vorm van luxe is. Immers, zij hebben niet de directe associatie met armoede.

Luxe is voor hen een vanzelfsprekendheid waar ze best drie weken zonder kunnen, niet beseffend dat anderen zich juist drie weken per jaar een vermoeden van luxe kunnen en willen permitteren. Bovendien vereist zo’n kampeeruitzet behoorlijk wat geld, een auto die groot genoeg is en het goed doet of speciale fietsen, karretjes, tenten, rugzakken, dure slaapzakken, matjes, noem maar op. Breng eens een bezoekje aan zo’n kampeerspeciaalzaak en je ziet wat ik bedoel. En voor een caravan ben je met tienduizend euro echt niet klaar, en dan heb je nog een auto nodig die dat ding kan trekken ook. En een voortent, en de stalling. Daarnaast moet je er fysiek toe in staat zijn én je moet je een beetje kunnen redden in een vreemde omgeving, wat goed beschouwd eerder privileges zijn dan een prestatie.

Snobisme over Echt Kamperen

Dat snobisme zie je ook terug in de artikelen over Echt Kamperen (waar zelfs de kinderen vermagerd door de ontberingen van afgepaste hoeveelheden pureepoeder van hun trektocht van terugkeren, zie dit artikel in Psychologie Magazine) of het hopelijk tongue-in-cheek bedoelde artikel van evolutionair bioloog Mark van Vugt, die ziet dat op de camping ‘ingesleten biologische rolpatronen weer een kans krijgen’, vieze toiletten en natte slaapzakken goed zijn voor onze langetermijngezondheid en zelfs beweert dat ‘veel hoogleraren’ afkomstig zijn van het platteland omdat groen zo goed is voor onze concentratie. Ik kan hem alleen maar aanraden om eens in de statistieken te kijken.

De kampeerliefhebbers hebben wel een punt, hoor. ‘Terug naar de natuur’ is ontzettend heilzaam. De sterrenhemel, de groene vergezichten, het directe contact met de aarde en al dan niet bedoeld het water, het rustig kneuteren op de vierkante meter, het eerste kopje thee of koffie voor je tent (of huisje, of caravan) in de allereerste zonnestralen, met de geur van dauw uit de bergen en alleen het geluid van vogels.

De kampeerder is bevoorrecht

En je leven is teruggebracht naar de essentie van slapen, eten, was en afwas, zwemmen, spelen en uitrusten. En voor mensen die altijd op kantoor zitten kan dat een vorm van onthaasten zijn, maar ik vraag me af of dat ook geldt voor de alleenstaande moeder met een baan in de zorg, àls ze al een vakantie kan betalen.

Besef dus dat je als kampeerder eerder bevoorrecht bent dan verheven boven de niet-kampeerders. En mocht je vakantie in het water vallen: het allerfijnste aan kamperen is het thuiskomen. Nooit had je een groter huis en een comfortabeler bed dan direct na je kampeervakantie. En je eigen wc met genoeg papier.

Mieke van Stigt is socioloog en pedagoog en columnist van Sociale Vraagstukken.

Foto: Jan Brünemann (Flickr Creative Commons)