De groeiende ongelijkheid vraagt om een wereldwijde belasting op vermogen

De ongelijkheid zal de komende decennia drastisch toenemen als landen niet de handen ineenslaan. Het zwaarder belasten van topsalarissen is een van de oplossingen, het verkleinen van vermogensverschillen een andere. Dat laatste kan door een wereldwijde, progressieve belasting op vermogen, betoogt Thomas Piketty vandaag in vervolg op de introductie gisteren van Robert Went.

De verdeling van inkomen en vermogen is een van de meest controversiële vraagstukken van onze tijd. De geschiedenis leert dat economische krachten zowel naar meer als minder gelijkheid kunnen voeren. Welke kracht sterker is, is afhankelijk van welk beleid we gezamenlijk kiezen.

Toegankelijk onderwijs dat tegelijk effciënt is

Historisch gezien is de belangrijkste gelijkmakende kracht de spreiding van kennis en vaardigheden. Hiervoor zijn onderwijsinstellingen nodig die voor iedereen toegankelijk zijn, maar ook structurele investeringen in scholing. Neem de Verenigde Staten, tot de Eerste Wereldoorlog was in dat land de concentratie van rijkdom veel minder extreem dan in de op vermogen gebaseerde patrimoniale samenlevingen van het oude Europa. De VS zijn ook het eerste land dat onderwijs voor iedereen toegankelijk maakte. Maar in de loop van de twintigste eeuw draaide die verhouding om en haalde Europa Amerika in qua gelijkheid. Dat kwam allereerst doordat de turbulente periode 1914-1945 een hardhandig einde maakte aan de ongelijke vermogensverdeling in Europa. Vervoglens kwamen Europese landen na de Tweede Wereldoorlog met instellingen die egalitairder en opener waren dan die in de VS.

Het huidige Amerikaanse onderwijssysteem heeft een rangorde dat slecht verenigbaar is met het idee van gelijke kansen. Zo verdienen ouders van Harvard-studenten momenteel gemiddeld ongeveer 450.000 dollar, waarmee ze in de hoogste 2% inkomensgroep zitten. Ook opmerkelijk is de volledige afwezigheid van transparantie over selectieprocedures.

Natuurlijk bestaat ook in Europa ongelijke toegang tot hoger onderwijs. Over de verdiensten van de verschillende meritocratische modellen wordt veel gediscussieerd, maar zelden gebaseerd op grondig feitenonderzoek. Hoe te komen tot een hogeronderwijssysteem dat efficiënt is en tegelijk gelijke kansen biedt, is wereldwijd een uitdaging waarvoor nog geen enkel land een oplossing heeft gevonden.

Topbestuurders hebben de bevoegdheid hun eigen salaris vast te stellen

Gelijke toegang tot onderwijs is niet voldoende. Het garandeert geen eerlijke en harmonieuze verdeling van inkomen en vermogen. De inkomensongelijkheid in de VS is sinds de jaren tachtig spectaculair gestegen, vooral door de ongekende explosie van de inkomens van grootverdieners. Het gevolg is een grote kloof tussen de topbestuurders van grote bedrijven en de rest van de bevolking. Het is natuurlijk denkbaar dat de productiviteit van die managers veel sterker is toegenomen dan die van andere werknemers. Maar waarschijnlijker  is – en meer in overeenstemming met de feiten – dat topbestuurders de bevoegdheid hebben hun eigen salaris vast te stellen, veelal zonder dat er een verhouding bestaat met hun productiviteit. We zien dit fenomeen voornamelijk in de Verenigde Staten en in mindere mate in Groot-Brittannië, twee landen die vanaf de jaren dertig tot begin jaren tachtig wel degelijk een toptarief kenden voor de hoogste inkomens, maar dat sindsdien hebben losgelaten. Het opleggen van een confisquerende belastingheffing aan buitensporige inkomens tijdens het interbellum was een  Amerikaanse innovatie.

De vermogenden worden rijker

De geschiedenis leert dat toenemende ongelijkheid, naast opleidings- en inkomensfactoren, op de lange termijn vooral afhankelijk is van de mate waarin het rendement op kapitaal (r) de groeivoet van de economie (g) overschrijdt. Als r groter is dan g, zoals in de negentiende eeuw het geval was en waar het ook de komende tijd naartoe lijkt te gaan, nemen de bestaande inkomensverschillen nog verder toe, zelfs tot extreme niveaus. Er zijn twee manieren waarop de economische productie kan toenemen: door bevolkingsgroei of door groei van de productie per hoofd van de bevolking (productiviteitsstijging). Wat het eerste betreft is de verwachting dat de totale wereldbevolking zich zal stabiliseren. Wat de productiviteitsgroei betreft: zelfs als we dankzij continue technologische innovaties blijvend kunnen profiteren van immateriële, schone groei, zal deze waarschijnlijk niet meer dan 1 tot 1,5% per jaar bedragen; een niveau dat past bij dat van landen die al langere tijd op hun technologische grenzen stuiten.

Onder deze omstandigheden is het bijna onvermijdelijk dat de wereldwijde groei in de eenentwintigste eeuw aanzienlijk lager zal zijn dan het rendement op kapitaal. Er bestaat nu eenmaal geen natuurlijke kracht die het rendement op kapitaal dichter bij de groeivoet brengt. Gedurende het grootste deel van de wereldgeschiedenis kwam economische groei nauwelijks boven nul uit, terwijl het rendement op het kapitaal altijd duidelijk positief is geweest (in traditionele agrarische samenlevingen doorgaans 4 tot 5% per jaar voor pacht).

Uit de Forbes-ranglijst van miljardairs blijkt dat de rijkdom van de zeer vermogenden tussen 1987 en 2013 ruim drie keer zo snel is gestegen als de omvang van de wereldeconomie.

Een wereldwijde progressieve belasting op vermogen

De divergentie tussen r en g leidt logischerwijs tot een zeer grote concentratie van rijkdom, wat onvrede teweegbrengt en onze democratische waarden en instellingen ondermijnt. De ideale oplossing hiervoor is een wereldwijde, progressieve belasting op het individuele nettovermogen. Zij die het speelveld betreden en vermogen beginnen te vergaren, betalen weinig, terwijl degenen die al miljarden bezitten zwaar worden belast. Dat bevordert de sociale mobiliteit en houdt de ongelijkheid binnen de perken. Bovendien zorgt het ervoor dat de mondiale vermogensdynamiek onder publiek toezicht komt te staan. Gebrek aan financiële transparantie en betrouwbare vermogensstatistieken is een probleem waar alle moderne democratieën mee kampen. Uiteraard zijn er alternatieven – denk aan de kapitaalcontroles en het opsluiten van oligarchen zoals beproefd in China en Rusland. Maar voor landen die een internationale economische orde voorstaan en de rechtsstaat hoog achten, is een mondiale vermogensbelasting een betere optie.

VS en EU moeten het voortouw nemen

Voor een mondiale vermogensbelasting is meer internationale samenwerking nodig. Dat is lastig, maar wel haalbaar. De VS en de Europese Unie nemen elk een kwart van het mondiale bbp voor hun rekening. Als zij er in slagen met één stem te spreken, wat een grondige herziening van de disfunctionele Europese federale instellingen vereist, dan is een wereldwijde registratie van financiële bezittingen binnen bereik. Belastingparadijzen en andere landen die hun medewerking weigeren kunnen dan op passende sancties rekenen. Blijft die samenwerking uit, dan zou een steeds groter deel van de publieke opinie zich tegen de mondialisering kunnen keren en zijn heil kunnen zoeken in nationalisme en protectionisme.

Thomas Piketty is hoogleraar economie aan Ecole d’économie de Paris en auteur van ‘Le capital au XXI siècle’ (Éditions du Seuil, 2013).

 

Een langere versie van dit artikel is te lezen in een webeditie over Piketty van S&D, het maandblad van de Wiardi Beckman Stichting.