Diversiteitsbeleid in jeugdhulp blijft ondergeschoven kind

Gemeenten hebben veel werk verzet om de nieuwe jeugdhulp vóór 1 januari 2015 gezicht te geven. Waar zij veel aandacht hadden voor organisatie, financiering en inkoop van de zorg, kwam het toegankelijk maken van de jeugdhulp voor migrantengroepen er maar bekaaid vanaf.

Beleidsambtenaren in 11 steden – Amersfoort, Amsterdam, Arnhem, Delft, Deventer, Dordrecht, Eindhoven, Leeuwarden, Roermond, Utrecht, Zaanstad - erkennen dat de toegankelijkheid voor de migrantengroepen te wensen overlaat. Tegelijkertijd meent de helft van deze gemeenten dat de aansluiting tussen de jeugdhulpverlening en kwetsbare migrantengezinnen vanzelf zal verbeteren door de komst van wijkteams.

Het merendeel van de lokale professionals in de jeugdhulp kijkt daar iets anders tegenaan. Zij beamen dat de stelselwijziging en de transformatie kansen bieden, maar ze benadrukken dat het niet vanzelf beter zal gaan. De kennis om migrantengezinnen bijtijds te bereiken en effectief te helpen, is nog onvoldoende in de nieuwe manier van werken ingebouwd.

Slechts weinig gemeenten hebben aandacht voor diversiteit

Op grond van de nieuwe Jeugdwet zou je verwachten dat gemeenten in hun visie iets hebben opgenomen over het aansluiten van de jeugdzorg op de religieuze en culturele achtergrond van cliënten. Artikel 2.3 lid 4 van die wet bepaalt dat het college bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo veel mogelijk rekening houdt met de behoeften, persoonskenmerken, godsdienstige gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond van de jongere en zijn ouders. Slechts twee van de 11 door ons onderzochte gemeenten -Amsterdam en Utrecht- besteden daar expliciet aandacht aan. In de overige gemeenten is in beleidsstukken vrijwel niets te vinden van een visie op diversiteit. Tijdens de interviews zeiden deze gemeenten dat de algemene werkwijze -één gezin, één plan’ en een outreachende aanpak- voldoende soelaas biedt. Volgens deze gemeenten is specifieke aandacht voor migrantengezinnen niet nodig. Als migranten andere doelen hebben dan Nederlandse gezinnen, sluiten professionals daar vanzelf bij aan.

Gemeenten volgen het kabinetsbeleid – zoals geformuleerd in de notitie Integratie, binding, burgerschap (2011) en voeren geen ‘apart’ beleid meer voor bepaalde bevolkingsgroepen. Sommige ambtenaren, maar vooral de professionals uit de praktijk geven aan dat hiermee een hiaat is ontstaan. De professionals geven aan dat het wel degelijk effectief kan zijn om bepaalde groepen specifiek te benaderen. Wil je bijvoorbeeld Marokkaanse vaders voorlichten over opvoeding en opvoedingsondersteuning, dan is de kans op succes groter als zij als aparte groep worden benaderd. Dat zijn wel uitzonderingen. De professionals vinden het belangrijker dat binnen de algemene werkwijze voldoende aandacht is voor ‘culturele sensibiliteit’.

Toch hebben géén van de door ons onderzochte gemeenten specifieke inkoopeisen op het gebied van diversiteit geformuleerd. Amsterdam en agglomeratie (16 gemeenten, waaronder Zaanstad) verwachten van de zorguitvoerders ‘culturele sensibiliteit.’ Ook Utrecht wil dat de jeugdzorginstellingen ‘cultuursensitief werken.’ Behalve dat noch Amsterdam noch Utrecht die eisen nauwkeurig heeft gedefinieerd, is het maar de vraag of de voorwaarden - tijd, mogelijkheid van tolken - het altijd toelaten om op de gewenste manier te werken.

Intermediairs van migrantenorganisaties kunnen helpende hand bieden

Wat verwachten gemeenten van de jeugdhulp qua competenties en werkwijze? De meeste gemeenten laten het antwoord over aan de praktijk. Zaanstad, bijvoorbeeld, vindt dat de hulp goed moet aansluiten bij de cliënten, maar de manier waarop dat gebeurt, mag wat haar betreft per team verschillen. De competenties van de professionals zijn hier de sleutel tot goede aansluiting bij migrantengezinnen. Ook in Dordrecht zijn de teams zelf verantwoordelijk voor de werkwijze en deskundigheidsbevordering, maar hier zit intercultureel vakmanschap evenmin in het basisprofiel van de hulpverleners.De overige gemeenten gaan er kennelijk vanuit dat de professionals sowieso competent zijn.

Mede door de opgelegde bezuinigingen zijn in het huidige systeem van jeugdzorg extra investeringen niet altijd haalbaar. Met behulp van vrijwillige inzet kan meer worden gedaan met minder geld. Uit eerder onderzoek is gebleken dat migrantenorganisaties die het vertrouwen van de diverse doelgroepen genieten en ook letterlijk hun taal spreken, een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de toegankelijkheid en kwaliteit van de reguliere jeugdvoorzieningen. In de gemeenten Dordrecht, Delft, Roermond, Zaanstad, Amsterdam en Utrecht zijn daarmee weliswaar positieve ervaringen opgedaan, maar de samenwerking tussen migrantenorganisaties en jeugdzorginstellingen is niet altijd verzekerd. Sterker nog: door de transitie dreigen de opgebouwde samenwerkingsverbanden verloren te gaan. De vergoeding van onkosten van vrijwilligers en de begeleidingskosten blijken niet in het nieuwe systeem te passen.

Professionals vragen om extra maatregelen

Uit ons onderzoek blijkt dat slechts een minderheid van gemeenten in hun beleidsvisie duidelijk heeft opgeschreven dat de jeugdzorg toegankelijk moet zijn voor iedereen. Aansluiting bij maatschappelijk kwetsbare migrantengezinnen heeft tot nu toe geen prioriteit gekregen. De helft van de bevraagde gemeenteambtenaren denkt dat het wel goed komt met vraaggericht werken. Een meerderheid van de professionals vindt echter dat er specifieke en aanvullende maatregelen nodig zijn om de culturele sensibiliteit van de jeugdzorg te optimaliseren. Het lijkt ons daarom raadzaam om in 2015 goed in kaart te brengen of de belofte van het beter bereiken van kwetsbare en laagtaalvaardige gezinnen daadwerkelijk wordt waargemaakt.

Hans Bellaart is coördinator van de portaalfunctie bij het Kennisplatform Integratie en Samenleving (zie www.kis.nl) bij het Verwey-Jonker Instituut. Dit artikel is gebaseerd op het rapport ‘Diversiteit in Transitie’ dat Bellaart eind 2014 heeft geschreven voor FORUM, Instituut voor Multiculturele Vraagstukken.